Kunst als software
Wanneer beeldende kunst wordt ontdaan van zijn hardware (van zijn eigenschappen als product, van het institutionele) houd je software over die overal kan worden ingezet. Twee krachten lijken deze ontwikkeling tegen te werken. Enerzijds zit de wereld niet te wachten op beeldende kunst als software. Anderzijds is de kunstwereld – als hardware – wezenlijk behoudend. Elk systeem, elk organisme geeft er de voorkeur aan zichzelf te handhaven en te overleven.
‘De wereld’ en ‘de kunstwereld’ bestaan niet. Er bestaan werelden en kunstwerelden die zichzelf in de tijd afdrukken en aldus een indruk achterlaten. Een indruk bestaat wanneer hij zichtbaar, vindbaar en meetbaar is. Er zijn verschillende meetinstrumenten. De relevantie en de inzetbaarheid daarvan zijn onderhevig aan de schommelingen van de tijdgeest. Louter software zonder hardware, stelt niets voor. Het tegenovergestelde ook niet. De nieuwe opgave is compatibiliteit.
In Pasolini’s Theorema is de onaangekondigde gast een stukje software. Hij brengt de hardware – de bourgeois familie en huishoudster – tot leven, tot handeling, tot inzicht. Hij is compatibel: niet een mens, niet een god, niet een engel. Hij is buiten categorie! Multi-inzetbaar en hij manifesteert bovendien een ongekende plug-incapaciteit. De onverwachte gast in Pasolini’s Theorema is de manifestatie van de tussenruimte. De tussenruimte is alles wat zich manifesteert zonder zich te identificeren. Identificatie is controle. Controle is beheersing, archivering en registratie. Categorisering, inertie en wetgeving.
Ooit werden er avant-gardistische plannen uitgewerkt die deregulerend van opzet waren. Manifesten die zich luidruchtig tegen de controlerende macht afzetten omdat controle leidde tot verdringing en verdringing tot ontsporing. De wereld was eendimensionaal. Nu er een deken van verbindingen over diezelfde wereld werd aangebracht, een netwerk met uitzicht op immediate and all-over access, een wereld dus die in potentie honderdduizend maal ‘theoremiseert’, en wel in die mate dat er van een theorema geen sprake meer kan zijn, ontstaat er ook een ander beeld van vrijheid. Een manifest dat zich tegen een eendimensionale maatschappij richt, is vanuit een geactualiseerd vrijheidsstreven bezien, een cul de sac.
Wat is beeldende kunst als software waard? Marcel Broodthaers introduceerde de mossel in de beeldende kunst. Een mossel is een ‘instituut’: economisch defensief. De mossel zuigt zich vol en sluit zich af wanneer ze voldaan is. Zij is het prototype van protectionisme. De mossel is schizofreen: zij moet zich in alle gevallen volzuigen en afsluiten om te overleven want slechts haar volzuigen en afsluiten levert een mogelijke parel op. De vergelijking met het instituut is evident. Dr. Norton is een door Symantec ontwikkeld computerprogramma dat restaureert, corrigeert en verloren documenten opspoort. Dr. Norton opent zich wanneer er gevaar dreigt en is in die zin het tegenovergestelde van de mossel. Dr. Norton is een mogelijke metafoor van de beeldende kunst als software, als expertise. Een dienstverlener die het geheugen reanimeert, activeert of inzicht aanbrengt. Wat aan Dr. Norton ontbreekt, is de mogelijkheid van het surplus: de bezieling.
Tussen de verdisneyfying (popularisering) van de kunstwereld en het voormalige avant-gardistische denken (elitarisme) ligt – als we de institutionele schizofrenie niet afdekken met platitudes uit het kunsthistorische verleden – een vitaliserende staalkaart van mogelijkheden wat betreft de positiebepaling en de rol van de beeldende kunst. Kunstenaars zoeken ‘eigen’ wegen, bieden zich aan, ontplooien initiatief en infecteren de omgevingen waar ze zich manifesteren. Kunstenaars zien niet langer doelen en eindpunten, ze kennen de parkeerhavens, carpoolplekken waar ze vertoeven, overstappen, vertrekken en eventueel terugkeren. De expertise die de beeldende kunst opbouwde, wordt opnieuw getoetst. De vraag is of de beeldende kunst zich – als software – compatibel en charismatisch genoeg ontwikkelt om van dienst te zijn en te bezielen op die domeinen waar ze niet geïnviteerd werd en in een vorm die vormloos lijkt.
Enige mentaal-logistieke ondersteuning daarbij is geen luxe. Wij denken aan curatoren ‘nieuwe stijl’. Geen curatoren die de obsessie van de kunstenaar linken aan het kunstinstituut (galerie/museum/verzamelaar) – de traditionele weg om ‘mentaliteit’ en ‘economie’ te koppelen – maar curatoren die de obsessie en de mentaliteit van de kunstenaar linken aan andere ‘instituten’, andere wegen inslaan en aldus nieuwe economieën en engagementen genereren. Wie durft? Wanneer kunst zich niet langer als kunst manifesteert, zich weigert te identificeren, en er de voorkeur aan geeft onder te duiken in andere disciplines, zich aan het vizier van de kunst te onttrekken en zichzelf opvat als mogelijke generator van een andere economische en mentale invulling van de veroverde ruimte, stokt de wereld ‘op de drempel van de vrijheid’: pleinvrees, hoogtevrees en heimwee klampen zich aan elkaar vast.
René Magritte wilde zich ooit aansluiten bij de surrealisten in Parijs. Na enige opmerkingen van Breton over het crucifix aan het collier van zijn vrouw keerde hij spoedig naar Brussel terug. Dat was het begin van zijn période vache.