width and height should be displayed here dynamically

Professionalisering is…

1.

Professionalisering binnen de kunstwereld betekent eenvoudigweg dat men niet alleen vóór de Kunst, maar ook vàn de Kunst leeft. ‘Vóór’ wijst dan op een affectieve band die een idealistische missie, ongeziene toewijding of gedrevenheid kan genereren. Vàn de Kunst leven, refereert daarentegen aan een economische relatie. Slechts de kunstenaar die van zijn gecreëerde artefacten leeft, noemen we professioneel. (Het hoeft geen betoog dat dit ook een leven in armoede kan zijn.) De zondagsschilder kan wel toegewijd met zijn kunst bezig zijn, pas wanneer hij financieel afhankelijk wordt van zijn kunstproducten, wordt hij ‘echt’ kunstenaar. De professionele artiest wordt dus niet alleen bezeten door, maar komt ook in de (economische) handen van zijn artefacten. We kunnen de verhouding misschien vergelijken met die van de traditionele huisvrouw en haar man. Uit liefde voor haar man leeft de vrouw voor het huishouden en is daardoor juist afhankelijk van zijn inkomsten. ‘De kunstenaar als de huisvrouw van deze tijd’, het is geen onzinnige metafoor. Net zoals de huisvrouw ontleent (of verliest) bijvoorbeeld de kunstenaar ten dele zijn identiteit aan de relatie met een ander (respectievelijk echtgenoot en artefact). De metafoor maakt eveneens duidelijk wat een ‘statuut voor de kunstenaar’ kan genereren. Indien er een financiële tegemoetkoming aan vast hangt, is het kunstenaarsstatuut vergelijkbaar met een gewettigd basisinkomen voor huisvrouwen. De huisvrouw wordt met zo’n ingreep onafhankelijker van haar man, net zoals de kunstenaar ‘emancipeert’ van zijn kunst(productie). Dit kan betekenen dat de laatste meer vóór en minder vàn de Kunst gaat leven. Hij kan echter ook in complete luiheid vervallen.

 

2.

De professionalisering van het kunstbedrijf houdt onder meer een proces van interne functionele differentiatie in. Binnen het museum of het kunstencentrum worden verschillende taken opgesplitst. Zo gaat de zakelijk leider zich hoofdzakelijk met economische en politieke aspecten bezighouden, de promotieverantwoordelijke met publiekswerving, de huisdramaturg met (zelf)reflectie en identiteitsconstructie, de artistiek leider met artistieke selecties, enzovoort. Professionalisering impliceert een scherpere taakafbakening. (Het betekent dus ook meer personeel.) We kennen allemaal het verhaal van de museumconservator die aanvankelijk alles zelf doet: hij of zij kiest kunstenaars, voert de promotie, sleurt met schilderijen,… Hoe professioneler (lees ook: hoe meer geld het kunstbedrijf heeft), hoe meer taken aan verschillende personen worden toegeschoven. Bijgevolg lossen rolambivalenties (bij de persoon die alles zelf doet) ten dele op door contradictoire taken aan verschillende personeelsleden toe te wijzen. Het wil echter ook zeggen dat ‘persoonsinterne’ conflicten een sociaal, geïnstitutionaliseerd karakter krijgen. Zo kan het personeelslid dat verantwoordelijk is voor een sluitende boekhouding een conflict hebben met de promotieverantwoordelijke, bijvoorbeeld omdat die teveel geld aan reclame spendeert. Risico’s van professionalisering gaan dan in de richting van ‘verkeerdelijk domineren’. Zo leidt een toestand waarbij de argumenten van de promotieverantwoordelijke of de boekhouder systematisch op die van de artistiek leider doorwegen tot een heroriëntatie van Kunst naar respectievelijk publiek of geld. Kunstpresentatie wordt in dat geval van doel tot middel gereduceerd. Het wordt bijvoorbeeld een middel om een grote hoeveelheid personeel in dienst te (kunnen) houden. Het kunstbedrijf leeft dan niet meer hoofdzakelijk vóór de Kunst, maar vooral vàn de Kunst.

 

3.

Professionalisering houdt ook meer netwerkverbindingen en afhankelijkheidsrelaties in. Wie bijvoorbeeld meer geld voor kunstwerken, personeel, infrastructuur of een gebouw wil, moet eenvoudigweg meer sponsors, politici, enzovoort aanspreken. Het punt is nu dat netwerkfiguraties zich verbreiden terwijl ze blind zijn voor de grenzen van economische, politieke, juridische,… ratio’s. De kunstwereld kan zichzelf in de openbaarheid wel blijven omschrijven aan de hand van een zuiver artistiek discours, een professionele praxis vraagt echter om voortdurende vertalingen naar andere logica’s. Zowel het kunstwerk als actoren binnen de kunstwereld behoren met andere woorden niet alleen tot een esthetische orde. Ze zijn daarentegen een object van zowel de kunstwereld, de economie, de rechtspraak, de politiek, de wetenschap,… Mensen en artistieke artefacten werken met andere woorden als ‘verbinders’ of ‘vergaarbakken’ die al deze functionele subsystemen in zich dragen en voortdurend hybridiseren. Het artistieke spreken over artefacten binnen de kunstwereld is dan ook maar één optie uit een resem van keuzemogelijkheden. Het selectieve spreken bepaalt echter de identiteit en het bestaansrecht van de Kunst binnen de moderne maatschappij. Het verdringen van andere mogelijke discours is dus functioneel voor de artistieke procreatie. Functionele differentiatie noopt in de alledaagse praxis met andere woorden tot functioneel verdringen. Het leven vóór de Kunst is vanuit dit oogpunt veeleer een dankbaar discursief construct of een selectieve zelfomschrijving die naar buiten toe wordt ingezet. De professionele kunstwereld moet in de coulissen echter ook vàn de Kunst leven.