width and height should be displayed here dynamically

La Bohème. Die Inszenierung des Künstlers in Fotografien des 19. und 20. Jahrhunderts

Bij de tentoonstelling La Bohème. Die Inszenierung des Künstlers in Fotografien des 19. und 20. Jahrhunderts in het Keulse Museum Ludwig, winter 2010, verscheen een gelijknamige, lijvige catalogus, uitgevoerd in een extravagante dieppaarse kaft met gouden letters. De uitgave is een absolute aanwinst voor wie geïnteresseerd is in de sturing van de beeldvorming van moderne kunstenaars. Aan de hand van het door de Fransman Henri Murger gepatenteerde prototype van de onaangepaste kunstenaar, wordt de lezer meegenomen naar de zelfenscenering van negentiende-eeuwse en (een paar) twintigste-eeuwse kunstenaars middels de fotografie.

Murger was een arme schrijver die weinig erkenning genoot. Hij schreef de Scènes de la vie Bohème oorspronkelijk omstreeks 1845 als verhalen voor de krant. Hij baseerde zich daarvoor op zijn eigen leven en dat van zijn vrienden. Door de verhalen later te bundelen in een uitgave en te bewerken voor het toneel (waar vervolgens Puccini zijn opera La Bohème (1896) op baseerde) verwierf Murger bekendheid en zodoende toegang tot de bourgeoisie. In een voorwoord uit 1851 schrijft hij zelfs dat een kunstenaar niet te lang in bohemia moet vertoeven. Zijn toetreding tot de bourgeoisie werd hem echter door minder fortuinlijke kunstenaars verweten.

Bij de tentoonstelling La Bohème. Die Inszenierung des Künstlers in Fotografien des 19. und 20. Jahrhunderts in het Keulse Museum Ludwig, winter 2010, verscheen een gelijknamige, lijvige catalogus, uitgevoerd in een extravagante dieppaarse kaft met gouden letters. De uitgave is een absolute aanwinst voor wie geïnteresseerd is in de sturing van de beeldvorming van moderne kunstenaars. Aan de hand van het door de Fransman Henri Murger gepatenteerde prototype van de onaangepaste kunstenaar, wordt de lezer meegenomen naar de zelfenscenering van 19de-eeuwse en (een paar) 20ste-eeuwse kunstenaars middels de fotografie.

De term bohemia werd omstreeks 1830 voor het eerst gebruikt en refereerde aanvankelijk aan de Parijse onderwereld van dieven, zigeuners, rondtrekkende artiesten en zwervers. Na Murger werd bohemia (onaangepast gedrag, linkse opvattingen, een caféleven en literaire passie) in toenemende mate aan kunstenaars en schrijvers gekoppeld. In diezelfde periode ontstond de fotografie (circa 1839), zoals wordt opgemerkt door Bodo von Dewitz, medecurator van de tentoonstelling en redacteur van La Bohème. Om die reden wordt in het boek onderzoek gedaan naar fotografisch repertoire dat direct of associatief verbonden kan worden met de bohème van de beeldend kunstenaar, de toneelspeler en de schrijver.

In het boek wordt de lijn vanaf de literaire ontdekking van de bohemien in de jaren 1830 doorgetrokken tot de kunstenaarsfeesten van het Bauhaus in de jaren 1920. De onderzoekers zochten naar de bohème in poses, scènes en ensceneringen. Het beeldrelaas eindigt met de opkomst van de cinema; het laatste essay van Daniel Kothenschulte gaat over kunstenaarsmelodrama’s in de vroege film. Op dit punt wordt de lezer teleurgesteld, die door de titel van het boek de verwachting heeft gekregen dat ook de 20ste eeuw ruimschoots aan bod komt. Jammer genoeg was hier geen ruimte meer voor en het stuk over film blijft beperkt tot de analyse van een aantal films uit de periode van 1899 tot 1920. Het genre van de biografische speelfilm, dat vrijwel altijd een bohemientype of een tragische kunstenaar als onderwerp heeft – men denke aan films als Modigliani (2004), Pollock (2000) en Basquiat (1996) – wordt summier vermeld met het bekende voorbeeld van Vincente Minnelli’s Lust for Life (1956) over Vincent van Gogh. Op het gebied van de zelfstilering van de kunstenaar door middel van de fotografie heeft de 20ste eeuw eveneens veel meer te bieden dan in het boek aan bod komt. Een vervolg op het project is daarom onontbeerlijk.

Dat de tentoonstelling juist in het Museum Ludwig werd georganiseerd, houdt verband met de prachtige collectie fotografie die het Keulse museum bezit, met deelverzamelingen van L. Fritz Gruber, Agfa, Robert Lebeck en Daniele Mrazkowa. Het project over de enscenering van de kunstenaar als bohemien is het derde project in een reeks over de cultuurgeschiedenis van de fotografie. Het boek toont ons daarom naast inzicht in de constructie van het beeld van de kunstenaar (en de kunstenaarsvereniging), een bijzonder fraai overzicht van de ontwikkeling van de fotografie. In het zogenaamde Bildteil zijn maar liefst 150 pagina’s besteed aan foto’s van een bijzonder hoge beeldkwaliteit. Het bevat vroege daguerreotypieën waarop we Victor Hugo en Honoré de Balzac herkennen, talloze zout- en albuminedrukken die de beroemde Parijse fotograaf Nadar maakte van Gustave Doré, de gebroeders de Goncourt of Edouard Manet, en portretfoto’s uit de beginjaren van de fotografie van het beroemde pioniersduo David Octavius Hill en Robert Adamson. Verder zijn er foto’s opgenomen van onder andere de Duitse fotograaf Aloïs Löcherer die in 1853 een Photographisches Album der Zeitgenossen publiceerde, met daarin foto’s van kunstenaars uit München. Veel van dit soort 19de-eeuwse albums of series was gericht op succesvolle, academische kunstenaars die zich veelal op foto lieten vastleggen in rijk gedecoreerde ateliers met een vitrineachtige uitstalling van ingelijste schilderijen op ezels. De foto’s uit 1874 van het atelier van Wilhelm von Kaulbach, gemaakt na zijn dood door een van de vroegste beroepsfotografen, Franz von Hanfstaengl, voldoen bijvoorbeeld precies aan dit beeld en vallen daarom in het boek enigszins uit de toon.

De foto’s van Löcherer passen beter in het beeld van de kunstenaar als bohemien. Veel kunstenaars blijken soortgelijke houdingen aan te nemen, die schijnbaar passen bij het imago van de vrijgevochten kunstenaar: hand onder de kin of onderuitgezakt met de arm leunend op een stoelleuning en een hand tussen de knopen van een dichtgeknoopt colbert of jas gestoken, een uitdagende pose met sigaar of pijp, dan wel poserend in historisch kostuum of een ondefinieerbare wikkeldoek. Overigens was het in de beginjaren van de fotografie heel gebruikelijk dat het model ergens op leunde of met een hand het hoofd ondersteunde; de belichtingstijd was immers nog lang.

De foto’s van David Wilkie Wynfield wijken nog meer af van het concept van de bohemienkunstenaar die zichzelf ensceneert, omdat ze vooral verwijzen naar renaissancedichters en kunstenaars die vaak verbonden waren aan een hof. Zijn foto’s, zoals die van John Everett Millais in kledij in de stijl van Dante, zijn een vraag om erkenning of een verbeelding van status, eerder dan dat het uitingen van ‘bohemia’ zijn. De tegenstelling in de fotografie tussen de succesvolle, meestal academische kunstenaar en de bohemien komt in het boek slechts zijdelings aan bod. Dit had verder verdiept kunnen worden, zeker omdat wél met regelmaat Murgers stelling wordt aangehaald dat bohemia slechts een fase moet zijn in het leven van een kunstenaar.

De eerste helft van het boek bestaat uit maar liefst 28 kortere en langere essays, geschreven door verschillende auteurs. De onderliggende structuur voor de essays is wat onduidelijk. Na een inleiding door Von Dewitz en een stuk over de verhalen van Murger, wisselen essays over Franse, Duitse, Engelse en Amerikaanse fotografen af met essays over Hamburgse, Keulse, Münchense en Berlijnse kunstenaarsverenigingen en -feesten, essays over specifieke kunstenaars (waaronder een teleurstellend kort essay over de fotografische beeldvorming van Gustave Courbet), en over vrouwen, erotische naakten, exotisme en de verbeelding van emoties in de fotografie. Alles bij elkaar is La Bohème een zeer boeiende studie, juist omdat de diversiteit van onderwerpen de geschiedenis van de vroege fotografie weerspiegelt. Fotografie maakte het namelijk niet alleen mogelijk om op een eenvoudigere manier portretten te maken, maar bood bovendien inzicht in andere culturen – juist voor mensen die niet ver konden reizen – en er ontstond dan ook al snel een verzamelwoede van stereofoto’s van de Egyptische piramiden, van foto’s op carte-de-visiteformaat van beroemde toneelspelers, schrijvers, kunstenaars, staatslieden en koningen en van erotisch getinte fotografieën die thuis (vrijwel allemaal) zorgvuldig in albums werden ingeplakt.

 

• Bodo von Dewitz (red.), La Bohème. Die Inszenierung des Künstlers in Fotografien des 19. und 20. Jahrhunderts, tentoonstellingscatalogus Museum Ludwig Köln, Göttingen, Steidl, 2010 (www.steidlville.com). ISBN 978-3-86930-139-6 (hardcover).