width and height should be displayed here dynamically

Laboratorium

Het Provinciaal Museum voor Fotografie in Antwerpen vormt het zenuwcentrum van Laboratorium. Daar heeft Michel François op het gelijkvloers een tijdelijke werkplaats – Bureau Roomade déplacé – gecreëerd waarin het tentoonstellingsteam werkt, enkele kunstenaars hun projecten uitvoeren en de bezoekers kunnen ronddwalen. Twee lange rijen beeldmonitoren met koptelefoons laten toe om de video’s te bekijken van het Theater van de bewijsvoering: een reeks demonstraties in het kader van de door Bruno Latour georganiseerde lezingencyclus die plaatsvond tijdens het openingsweekend van de tentoonstelling. Verschillende wetenschappers en een enkele kunstenaar (Panamarenko), danser (Xavier Le Roy) of architect (Rem Koolhaas) gaven een lezing waarbij ze een experiment uit hun discipline reconstrueerden voor het publiek. In de doelbewust chaotische ruimte kan de bezoeker zeer divers werk ontdekken: Peter Fischli’s en David Weiss’ film Der Lauf der Dinge (1987), Martha Roslers Semiotics of the Kitchen (1975), een video uit Carsten Höllers project The Laboratory of Doubt waarin men een twijfelende chauffeur onafgebroken rondjes ziet maken, een video van de discussiesessies die het Senegalese collectief Laboratoire Agit-Art in het begin van de tentoonstelling gehouden heeft, veel foto’s van en uit laboratoria, waarbij vooral die van Anne Daems het onthouden waard zijn, een diaprojectie van Lewis Baltz (Sites of Technology, 1989-1991), sculpturen van Michel François, Rosemarie Trockel en Thomas Bayrle, enzovoort. Vermeldenswaard is ook het aanstekelijke project van het Agentschap van Kobe Matthys (http://www.agency-computer.com). Hij vraagt aan de bezoekers een bijdrage voor een groots opgezette databank voor toeëigeningen, waarin de manieren waarop mensen zich verschillende situaties zoals de stad of het werk toeëigenen, gerepertorieerd worden. Momenteel werkt het Agentschap aan het deel met betrekking tot de georganiseerde tijd en de werksituatie. Binnen het kader van Brussel 2000 wordt het hoofdstuk over de stad aangepakt. Tenslotte heeft ook de Boekmachine een plaats gekregen in het Bureau Roomade déplacé. Het is een project van grafisch ontwerper Bruce Mau, waarmee op grote schaal documentatie verzameld wordt met het oog op de productie van de uiteindelijke catalogus. Dagelijks sturen twee ontwerpers pakken materiaal elektronisch door naar Mau’s studio in Toronto, waar in samenwerking met de Antwerpse designers elke dag minimaal 50 pagina’s opgemaakt, teruggestuurd en vervolgens afgedrukt en in horizontale rijen opgehangen worden tegen grote metalen wanden. Voor de catalogus wordt een selectie uit het overvloedige materiaal gemaakt.

Het Museum voor Fotografie is het startpunt van een parcours waarin nu reeds de President Building en het Century Center opgenomen zijn. In september komen daar nog de turnzaal van de Sint-Lutgardisschool, de kantoren van Antwerpen Open en verschillende Antwerpse laboratoria bij. In de President Building worden vier projecten voorgesteld: het schoolse project van Isabelle Stengers (Het eerste laboratorium?), een wat zielloze installatie van Matt Mullican (Vijf kamers. Een wisselende configuratie), Suprasegmental onder leiding van Joseph Grigely en Luc Steels’ spectaculaire Talking Heads Experiment. Suprasegmental is een informele onderzoeksgroep van kunstenaars die geïnteresseerd zijn in taal en de visuele representatie van sonore fenomenen. Er zijn interessante video’s te zien, een uitgebreide documentatietafel met onder meer verschillende boeken over de zogenaamde Conversation pieces, een in de 18de eeuw populair schildergenre, en een fragment van Grigely’s White noise-project. Dat laatste is een collage van allerlei stukjes papier met geschreven conversaties uit het dagelijkse leven van de dove kunstenaar. Het complexe Talking Heads Experiment van de VUB-prof Artificiële Intelligentie is minstens indrukwekkend te noemen. Steels onderzoekt hoe robots, onafhankelijk van onze taal, een eigen taal kunnen creëren. De proefopstelling bestaat uit twee robots die een bord zien met geometrische figuren. De eerste robot zegt iets om een figuur te onderscheiden van de andere; de tweede moet raden welke figuur bedoeld wordt. De robots zijn eigenlijk een body waarin artificiële agenten geladen moeten worden. Zo kunnen verschillende spelers via het internet (http://talking-heads.csl.sony.fr) hun agent aanmaken en laden in een fysieke Talking Head. Het experiment levert zo een nieuwe, voortdurend wisselende taal op met woorden als ‘kazozo’, ‘wegirira’, ‘sesubipu’ of ‘gorewa’. De wijze waarop zo’n taal zich ontwikkelt, moet inzicht opleveren over het ontstaan van taal en betekenis.

In het Century Center is op de vijfde verdieping Office Work van Tomoko Takahashi te zien (zie de vorige Ondertussen). Hier wordt in alle scherpte het probleem van Laboratorium duidelijk. Het op zich interessante werk functioneert immers niet binnen de tentoonstellingsconstructie. Het zeer diverse geheel van artistiek werk en wetenschappelijke presentaties wordt slechts moeizaam bijeengehouden door het wazige laboratorium-concept. Dit concept en het modieuze discours errond vormen de zwakke plek van de tentoonstelling.

De tentoonstelling Laboratorium wil een interdisciplinair project zijn waarin het laboratorium in zijn meest verscheiden vormen verkend wordt als plaats of centrum van kennis- en cultuurproductie. Het is doelbewust een zeer heterogene tentoonstelling die in haar diversiteit bijeengehouden moet worden door een concept van het laboratorium. De curatoren Barbara Vanderlinden en Hans Ulrich Obrist bieden in hun inleiding in het programmaboek enkele sporen waarlangs dit concept uitgewerkt kan worden. Het eerste spoor is de wat banale parallel tussen het wetenschappelijk lab en het kunstenaarsatelier, tussen de wetenschapper en de kunstenaar of tussen wetenschap en kunst, en uiteindelijk tussen kennis- en kunstproductie. Het laboratorium wordt dan gedefinieerd als “de werkplaats waar kunstenaars en wetenschappers vrijuit kunnen experimenteren”. De wetenschaps- en kunstopvatting die daarbij impliciet gehanteerd wordt, moet wel zeer ouderwets romantisch en naïef idealistisch zijn om de continuïteit tussen de creatieve activiteiten van onderzoekers en artiesten te kunnen volhouden. In Vanderlindens en Obrists conceptie van wetenschap en kunst wordt niet alleen de werking en dwingende impact van epistemologische en esthetische modellen van respectievelijk kennis- en kunstproductie genegeerd, maar wordt tevens zowel de financieel-economische als de sociaal-politieke context van die productie verdoezeld. Wat overblijft is het plaatje van de vorser die ijverig en vrij in zijn lab experimenten uitvoert en de kunstenaar die iets gelijkaardigs zou doen in zijn atelier. Het vervelend schoolse project van Isabelle Stengers bevestigt die idee. In Het eerste laboratorium? hebben de bezoekers de mogelijkheid om een eenvoudig maar baanbrekend experiment van Galileo over te doen. Hier wordt een tweede spoor duidelijk: de curatoren hebben met hun verkenning van het laboratorium niet de ambitie om te interveniëren in de werking of de structuur ervan. Hun ambitie lijkt veeleer didactisch: “Hoe brengen we het gespecialiseerde vocabulaire van de wetenschapper en de kunstenaar dichter bij de algemene interesse van het publiek? Hoe overbruggen we de kloof tussen de expertise van de ervaren uitvoerders en de vooronderstellingen en zorgen van het geïnteresseerde publiek?” Stengers’ project is zo’n poging om de kloof tussen specialisten en het brede publiek te dichten. Andere projecten binnen Laboratorium ontkennen echter nadrukkelijk een didactische of vulgariserende ambitie. Dit brengt ons bij een derde spoor, dat het sterkst zijn stempel op de hele tentoonstelling gedrukt heeft. Het laboratorium zou minder een plaats dan een onafgebroken proces zijn. Wat men er kan zien is altijd work in progress. Maar doorheen de tentoonstelling kan men zich niet van de indruk ontdoen dat het proces een andere rol speelt in de wetenschap dan in de kunst. In de eerste is het proces dat wat voorafgaat aan het eindresultaat of het voltooide product. In de tweede lijkt het proces te verschuiven naar het resultaat zodat het kunstwerk zelf als work in progress gedefinieerd wordt. Dergelijke opvatting is niet enkel een modieuze gemeenplaats, ze valt daarenboven moeilijk op een interessante manier te operationaliseren. Het is een verdienste van de tentoonstelling dat ze daar op haar beste momenten toch in slaagt.

In september zijn er nog een aantal boeiende projecten geprogrammeerd. De Open Laboratoriumdagen vinden plaats tot 3 oktober, telkens op zaterdag en zondag. Op 11 en 25 september is er nog een kans om bij de ouders van Jan Fabre ontvangen te worden in het kader van diens Project voor een Nachtelijk Grondgebied 1978-79. Op 19 september is er een symposium in deSingel, waaraan onder anderen Luc Steels, Bruno Latour, Isabelle Stengers en Meg Stuart zullen deelnemen. Tenslotte zijn er nog twee dansprojecten: Highway van Meg Stuart (van 14 tot 26 september op verschillende lokaties) en Xavier Le Roy’s in situ productie E.X.T.E.N.S.I.O.N.S. (van 21 september tot 3 oktober in de turnzaal van de Sint-Lutgardisschool). Meer informatie over die projecten is te vinden op de website http://laboratorium.antwerpenopen.be.

 

• Laboratorium loopt nog tot 3 oktober. De tickets en het programmaboek zijn te koop in het Provinciaal Museum voor Fotografie, Waalse Kaai 47, 2000 Antwerpen, dat de eerste en meeste uitgebreide lokatie is en tevens het vertrekpunt van het parcours. Voor verschillende activiteiten moet gereserveerd worden! Informatie kan men krijgen bij Antwerpen Open, Wapper 2, 2000 Antwerpen (03/224.85.34) of op de reeds vermelde website.