width and height should be displayed here dynamically

Le temps retrouvé. Photographs amateurs à la belle époque

In 1888 brengt de firma Eastman The Kodak op de markt. De gebruiker stuurt het doosje na een honderdtal opnamen retour naar de fabriek en krijgt naderhand zijn cirkelvormige foto’s ontwikkeld terug. De introductie van dit ons zo vertrouwde toestel mag symbool staan voor de revolutie in de fotografie tijdens de twee laatste decennia van de negentiende eeuw. Met een zilverbromide emulsie op gelatinebasis wordt het maken van foto’s eenvoudiger, sneller en – dankzij het kleine, draagbare toestel – ook praktischer. Het omslachtige professionele werk wordt gescheiden van het nemen van de foto. De slogan die The Kodak vergezelt, is overbekend: “You push the button, we do the rest.”

Daarmee werd een periode ingeluid die de fotografische praktijk drastisch verandert en als dusdanig ook voor ons herkenbaarder maakt. Dat de fotografie niet meer gebonden is aan lange belichtingstijden en omslachtige procedures, opent niet alleen de weg voor bewegingsanalyses (men denke aan E.J. Marey, Eadweard Muybridge en aan de Kinetoscope en Cinématographe die snel zouden volgen), voor de exploratie van voorheen onzichtbare werelden (cartografie van de maan, de binnenkant van het lichaam dankzij de Röntgenfotografie), maar ook en vooral voor de figuur die ons hier interesseert: de amateurfotograaf.

Het fotograferen kan nu immers ‘sur le vif’, het handzame toestel gaat mee op reis, het wordt gebruikt op het strand, in de huiskamer: op eender welke plaats en bij eender welke sociale gelegenheid. Portretten of familiefoto’s hoeven niet meer te worden genomen in een professionele studio, voor een vast decor.

Le temps retrouvé, een tentoonstelling in het Musée de la photographie (Charleroi), toont niet de genoemde explosie van wetenschappelijke mogelijkheden, maar de beweging die op gang komt in de sociale en fotografische codes; codes die zich beginnen te vermengen, die worden heruitgevonden, die nieuwe verhoudingen en figuren doen ontstaan.

De amateurfotograaf maakt immers niet alleen de hele wereld tot decor, hij betrekt er ook vrienden en verwanten bij. Hij heeft geen fotografisch project en kan overal toeslaan. Meestal, zoals bij Jacques-Henri Lartigue, neemt zijn werk de vorm aan van een relatief ongeordend journaal of dagboek. Zijn sociale omgeving ontdekt dat men overal kan poseren. Men moet overal poseren, op straffe van er onhandig, onelegant of ongepast uit te zien. Dat kan op een houterige, ernstige manier zoals in die ene foto waarop moeder en dochter, mooi uitgedost, aan tafel prenten zitten te bekijken, terwijl vader de krant leest. Ze bouwen een tafereeltje, waarbij vader er op let dat de naam van zijn krant mooi in beeld is. Een andere pose: vrouwen in mannenkostuum, de fles bier of wijn tussen hen op tafel. Demonstreren ze modegevoeligheid of gaat het over politiek? Of nog: de ouders in zondags tenue op terrasstoeltjes, met rond hen de kinderen verkleed als cowboys en indianen. Men leert kleine ficties rond zichzelf op te zetten, verhaaltjes die moeten worden aangepast en heruitgevonden naargelang de situaties waarin men met de fotograaf wordt geconfronteerd. En er zijn opties: men kan ernstig zijn overtuigingen demonstreren – zoals de vader met de krant – of men kan Jan Klaassen en Katrijn spelen in des werelds poppenkast, zoals die ene foto met jongelui voor, in en op een badhuisje.

In de presentatietekst, maar ook door de muziek die in de gangen van de tentoonstelling klinkt en door de fotoplakboeken die men etaleert, wordt het geheel toch wat te veel onder de noemer ‘nostalgie’ ondergebracht. Het is begrijpelijk dat men zich daartoe laat verleiden, want hoe breng je een publiek zover om naar familiefoto’s van anderen te komen kijken? Maar het is een misplaatst accent, omdat de periode te veraf ligt om object van nostalgie te kunnen zijn en ook te veel verschilt van onze tijd. De foto’s zijn te concreet. Hun talrijke details wijzen in alle richtingen en confronteren ons niet met een sentimenteel en verhullend idee van de Belle Epoque, maar met tientallen artefacten ervan, die een weerbarstiger beeld van de periode weerspiegelen dan nostalgische beelden zouden kunnen doen.

De aantrekkingskracht van deze tentoonstelling zit niet in de bevestiging van een beeld van een historische periode, maar in het roerige oppervlak dat te zien is als men met de neus op de beelden wordt gedrukt. We bevinden ons ergens tussenin: tussen strikt amateurwerk en perfecte beslagenheid. Tussen de periode van de pioniers en die van de moderne fotografie – sommige opnames zijn romantische plaatjes, andere kondigen een ‘moderne’ esthetiek aan (geometrisering van decor en beeldoppervlak bijvoorbeeld), zonder dat beide in tegenspraak komen. Tussen het schilderij van de zondagsschilder die academische normen of gerespecteerde tendensen liefst zo precies mogelijk emuleert, en de volstrekte artistieke vrijheid. Tussen de registratie van een treffend of onverwacht gegeven (zoals de wagen vol ijsblokken) en het vermogen tot fictie (een Fantômas-achtige foto van een inbreker die met pistool en halsketting uit een smalle kast te voorschijn komt).

De hier gepresenteerde selectie geeft een beeld van een periode die, al wordt ze soms ‘klassiek’ genoemd, een tijd is van aftasten; het is een historisch moment waarop het sociale en het fotografische elkaar overlappen en er vormen ontstaan waarin beide zijn samengesmolten. Fotograaf en onderwerp kijken elkaar aan met onrust in de ogen.

 

 

• Le temps retrouvé. Photographes amateurs à la Belle Epoque loopt tot 15 september in het Musée de la photographie, Avenue Paul Pasteur 11, 6032 Charleroi/Mont-sur-Marchienne (071/43.58.10; mpc.info@muséephoto.be).