Mart Stam’s trousers
Crimson, een architectuurhistorisch collectief uit Nederland, haalt de titel van zijn nieuwste boek, Mart Stam’s Trousers, uit een interview van Wouter Vanstiphout met de bekende Engelse architect Peter Smithson. In 1965 maakte deze een boek over de ‘heroïsche periode’ van de moderne architectuur in de jaren ’20 en ’30 van deze eeuw. Op de cover prijkte een foto van twee prominente figuren van de Moderne Beweging: Mies van der Rohe en Le Corbusier. Het verhaal wil dat de figuur van de Nederlandse architect Mart Stam uit het beeld werd weggegomd. De (nauwelijks zichtbare) broekspijp van Mart Stam zou deze vreemde manipulatie verraden.
Maakt dit verhaal deel uit van een van de vele mythes die rond de Moderne Beweging hangen? Of gaat het gewoon om een vervalste anekdote waarmee Crimson zijn lezerspubliek bij de neus neemt? Het is er de auteurs duidelijk niet om te doen klaarheid te scheppen in deze zaak of in een van de vele andere ‘verhalen achter de schermen’ die het boek rijk is. Alle ‘verhalen’ – in de vorm van beeldessays, historische correspondentie, kunstenaarspagina’s, theoretische teksten, interviews of een storyboard – cirkelen rond dezelfde stelling. Met name dat het zogenaamde ‘Nederlandse Morele Modernisme’ waarop de hedendaagse architectuurscène zich beroept, een zorgvuldig uitgewerkt beeld is dat door enkele illustere namen uit de 20ste-eeuwse architectuur werd geconstrueerd: J.J.P. Oud, Philip Johnson, Jaap Bakema en Alison en Peter Smithson. De wetenschap dat architecten en kunstenaars er alles aan deden om hun eigen geschiedenis te maken is inmiddels gemeengoed. En ook dat deze persoonlijke geschiedenis in de hand werd gewerkt door toonaangevende teksten, publicaties of tentoonstellingen van – meestal bevriende – critici als Johnson of Giedion, Greenberg of Fried. Op het eerste gezicht wil Crimson die clichés van commentaar voorzien en kruiden met tal van anekdotes. Zo levert de opgenomen briefwisseling tussen J.J.P. Oud en Philip Johnson niet alleen grappige tot intrigerende lectuur op, maar toont deze ook heel duidelijk dat de genealogie van de moderne architectuur in grote mate bepaald wordt door individuele belangen, opinies, twijfels en vriendschappen. Alleen al de vele opgenomen fragmenten en commentaren maken het onderzoek naar de (re)constructie van het historische beeld van het modernisme tot een legitiem onderwerp van dit boek.
Mart Stam’s Trousers overkoepelt drie periodes binnen de Nederlandse moderne architectuur: De Stijl (jaren ’20-’30), Team X en Forum (jaren ’50-’60), en het Nederlandse modernisme van de jaren ’90 (met ‘sterarchitecten’ als Rem Koolhaas, Ben van Berkel en Winy Maas). Terwijl de aanhoudende hype rond de hedendaagse Nederlandse architecten voornamelijk berust op de pragmatische inslag van de architectuur, ontmaskert Crimson het moralisme in deze architectuur als een historische constructie. In het openingsessay argumenteert Wouter Vanstiphout dat de lijn van het Nederlandse modernisme – van Rietvelds Schröderhuis over de Kiefhoek van Bakema, tot het huisvestingscomplex van OMA op het IJ-Plein – niet parallel loopt met de canonieke Internationale Stijl, maar met de artificiële humanistische traditie van het eenvoudige en het huiselijke. In de postmoderne jaren ’80 werden in Nederland verscheidene monumenten van de Moderne Beweging herbouwd, aangepast of gerenoveerd. De nostalgische verheerlijking van de emblemen van het Nederlandse morele modernisme gaat hand in hand met planningspraktijken waarin de pathologieën van de moderne samenleving – zoals prostitutie en drugs – slechts geduld worden binnen welomlijnde tolerantiezones. Een dergelijke zone in Rotterdam – waarvan een foto getuigt die op de cover van dit boek prijkt – bestaat uit een lange shelter, een reeks genummerde afsluitingen met vuilnisbakken en verschillende bankjes, opgenomen in een naadloos stedelijk ontwerp dat de abjecte realiteit van het stedelijk leven negeert en verbergt.
Crimson ruimt wel meer clichébeelden op, die onze blik op eigentijdse architectuur en steden conditioneren. Een tiental tekstbijdragen worden afgewisseld met evenveel beeldessays, waarin de nadruk ligt op niet-iconische camerastandpunten of beelden van het alledaagse gebruik van de omgeving. De camera hangt laag over de grond, brengt figuren op gelijke hoogte als de afgebeelde architectuur, of toont een fascinerend beeld van bepaalde activiteiten onder Van Berkels Erasmusbrug in Rotterdam. De beelden van ontwerper Gerard Hadders en fotografe Mischa Keijser zijn bijzonder suggestief. Zij ondersteunen niet alleen het gevoerde betoog, maar vormen ook kleine verhalen of anekdotes op zich, door middel van eenvoudige technieken als analogie en oppositie.
In de bijdragen van Ed Taverne, Rem Koolhaas, Michelle Provoost, Michael Speaks, en Matthijs Bouw en Joost Meuwissen worden verschillende deelthema’s uitgespit. De auteurs behandelen respectievelijk het De Stijl-gehalte van het Schröderhuis, de vraag hoe modern Nederlandse architectuur is, de receptie van het architecturaal oeuvre van Hugh Maaskant, het ‘vernieuwende’ van het Groninger Museum van Mendini, en de relatie tussen de recente Nederlandse architectuurproductie en de Nieuwe Welvaartsstaat. Hoewel in deze meer theoretische teksten dikwijls interessante stellingen worden verdedigd, is het niet altijd even duidelijk in welke mate zij bijdragen aan de onderliggende stelling van het boek. In ieder geval missen zij de stempel van Crimson, waarmee het collectief – in laconieke stijl – het calvinistische Nederland wil ‘bevrijden’ van het juk van de moraal.
• Mart Stam’s Trousers, stories from behind the scenes of Dutch Moral Modernism is een uitgave van Crimson, samen met Michael Speaks en Gerard Hadders, verschenen in 1999 bij 010 Publishers, Watertorenweg 180, 3063 AH Rotterdam (010/433.35.09) ISBN 90-6450-344-3