Meg Stuart/Damaged Goods

Van alle gerenommeerde hedendaagse choreografen is Meg Stuart (1965) wellicht de meest eigenzinnige. Een voorstelling van haar herken je meteen aan het gebruikte bewegingsmateriaal, dat het menselijke corpus consequent ‘abnormaliseert’ en doorgaans weinig dansant is, in de dominante betekenis. Wat ons het meest nabij lijkt – ‘mijn lichaam’ – van zichzelf vervreemden en in een unheimliche werkelijkheid veranderen: het zou het motto van deze danskunst kunnen zijn.
Stuart opereerde vanuit New York voor ze in 1991 op het Leuvense Klapstuk-festival doorbrak met Disfigure Study. Door het Europese succes van haar eerste voorstellingen en de betere werkomstandigheden in Vlaanderen, verruilde ze New York voor Brussel. In 1994 begon daar het verhaal van Damaged Goods, de organisatie die voortaan haar werk zou faciliteren en na enige tijd structurele subsidies van de Vlaamse Gemeenschap ontving.
Het dertigjarige bestaan van Damaged Goods wordt gevierd met de in eigen beheer uitgegeven publicatie Let’s Not Get Used to This Place. Dit forse boek – meer dan vijfhonderd pagina’s – bestrijkt niet het hele voorlopige oeuvre van Stuart, maar haar artistieke activiteiten van 2008 tot 2023. Het vormt dan ook een tweeluik met de in 2010 verschenen en bescheidener uitgave Are we here yet?, die de periode vanaf Disfigure Study tot 2007 omvat. Beide boeken dragen een collectieve stempel. Behalve Stuart zelf komt in Let’s Not Get Used to This Place een plejade van mensen aan het woord met wie ze vaak intensief samenwerkte: uiteenlopende performers, muzikanten en videokunstenaars, de huisdramaturg en algemeen directeur, bevriende essayisten, en medeorganisatoren van door Stuart gecureerde events.
Goed de helft van het boek bestaat uit teksten en beelden die zijn geënt op één voorstelling of project. De andere helft omvat een nogal divers deel ‘Reflections’, gevolgd door twee kleinere delen over videoprojecten en de gatherings die Stuart mee opzette. In dat laatste onderdeel gaat er veel aandacht naar het Tanzkongress 2019 in Dresden en de ermee verbonden salons die onder meer in New York, Bogota en New Delhi doorgingen.
Let’s Not Get Used to This Place gaat breed in tekstgenres. Het boek opent met bewegingsopdrachten uit Stuarts praktijk en vervolgt met interviews, korte statements, brieven, langere essays, gedichten ook. Meerdere performers beschikken over een uitstekende pen, veel verbeeldingskracht en flink wat gevoel voor (zwarte) humor. In bijdragen uit die hoek schemert af en toe ook iets door van het weleens chaotische karakter van het werkproces in de aanloop naar een productie. Zo schrijft Davis Freeman in zijn hilarische brief aan Cascade, tevens de titel van de voorstelling die deels in covidtijden werd gemaakt en getoond: ‘You had [scenograaf] Mr. Quesne online somewhere, waiting for the choreography, and Meg making us create forty-three different performances for Ana behind the video camera while we were waiting for the set design.’ De tekst is getiteld: ‘Your Masochism Was Endless’.
De interessantste stem in dit polyfone, maar ook doordacht gecomponeerde boek – de driekoppige redactie verdient alle lof – is die van Stuart zelf. Ze komt vaak aan het woord en signeert tal van korte bijdragen. Haar discours draagt een persoonlijke stempel, wat verfrissend aandoet binnen een kunstveld waarin het braaf kunnen opdreunen van le dernier cri intellectuel nogal eens wordt verward met artistieke relevantie. Stuarts inzichten weerspiegelen haar choreografische praktijk en houden zich ver van onnodige theoretische opsmuk of modieuze wachtwoorden (al valt wel een paar keer de uitdrukking ‘queer’). Zowel de interviews als haar teksten bevatten regelmatig citeerwaardige statements. ‘You dance to find out. You’re not dancing to prove a point; you’re not dancing to reaffirm an opinion’, bijvoorbeeld, of: ‘Emotions are frequencies with a colour.’
Haar danspoëtica omschrijft Stuart enkele keren als ‘constructieve punk’. Punk, vanwege de nadruk op het fysiek niet-comfortabele en onbekende, het verkennen van lichamelijke limieten vanuit het geloof dat een lichaam niet eenkennig maar veelvoudig is en daarom een geheel van oneindig veel bewegingsmogelijkheden afbakent. Constructief, omdat het afstrippen van lichaamsconventies of het bevragen van dwingende sociale verwachtingen moet samengaan met het formuleren van alternatieven: ‘No critique without a proposal.’
Stuart spreekt weloverwogen en zelfreflexief, en ook erg consistent over haar praktijk. Sleutelwoorden zijn landscape en state. Ze gebruikt die veelvuldig, en ze bieden daadwerkelijk een directe toegang tot de inzet van de meeste van haar voorstellingen. Daarbinnen creëert het samenspel tussen muziek, scenografie en bewegingen inderdaad een verschuivend landschap met wisselende atonaliteiten, die zekere betekenissen vaagweg kunnen suggereren zonder ze een-op-een te symboliseren. Choreograferen komt voor Stuart kortom neer op het maken van scenische landschappen – de traditionelere term ‘tableaux vivants’ klinkt te beperkt voor haar werk.
De lichamen en hun bewegingen zijn dan weer intrinsiek verbonden met states, met fysieke hoedanigheden, situaties, toestanden… in diverse registers. Emoties, trauma’s, herinneringen, verlangens, of gewoon de energie die van buitenaf komt, kunnen een lichaamsstaat (mee)definiëren. Elke voorstelling van Stuart is daarom een levend landschap, bevolkt met dikwijls bevreemdende fysieke situaties die bijwijlen grotesk of burlesk ogen: Stuarts werk doet geregeld denken aan excessieve slapstick. Dat alles zeg ik haar hier dus na: Stuart voorziet de toeschouwer van talige handvaten om de eigen indrukken te verwoorden op een werkgetrouwe wijze.
Ik las Let’s Not Get Used to This Place op de klassieke manier: starten op de eerste pagina en gestaag doorlezen tot aan de laatste bladzijde. Dit lijvige boek nodigt echter veeleer uit tot tekstueel flaneren. De bijzondere lay-out van Sean Yendrys en Björn Giesecke zit daar voor veel tussen. Het reflectieve deel bevat geen illustraties, maar komt niet meteen gewoontjes over: de teksten zijn zilverkleurig gedrukt op wit glanspapier. De drie andere delen bevatten wel veel beeldmateriaal. Herhaaldelijk is dat ‘beschrift’ en loopt de tekst over de foto’s door. Zeker in het eerste, omvangrijkste deel over Stuarts voorstellingen en projecten tussen 2008 en 2023, dimt deze vormgeving de leesbaarheid omdat de teksten en foto’s op matzwart papier zijn afgedrukt. Hoewel de combinatie van zilverdruk en glanspapier geen lezerscadeau lijkt, went ze snel.
Misschien is dit lastig lezende design een artistiek statement van Stuart, die volgens de inleiders mee de lay-out superviseerde? Haar producties worden alvast frequent als donker ervaren, wat aansluit bij het matzwart in het eerste deel. Dat sommige pagina’s of paragrafen door de directe combinatie van woord en beeld moeilijk te ontcijferen zijn, past dan weer bij een danspoëtica die fysieke suggestiviteit laat voorgaan op directe begrijpelijkheid. Maar dit is speculatie van mijn kant, bij een boekontwerp dat visueel imponeert en tegelijk inviteert tot geïnteresseerd bladeren. De kwaliteit van het tekstmateriaal kan dat nieuwsgierige scrollen metterdaad veranderen in ouderwets lezen, zeker voor wie ietwat bekend is met dit werk.
• Julie De Meester, Astrid Kaminski en Jeroen Versteele (red.), Let’s Not Get Used to This Place. Meg Stuart/Damaged Goods, Brussel, Damaged Goods, 2024, ISBN 9782960320718.