width and height should be displayed here dynamically

Mies van der Rohe

Ludwig Mies van der Rohe, Seagram Building, New York, 1958

Behalve Le Corbusier, Walter Gropius en Frank Lloyd Wright zijn er weinig architecten die zoveel aandacht hebben gekregen als Ludwig Mies van der Rohe (1886-1969). Een belangrijk moment in de receptie van zijn werk waren twee tentoonstellingen in 2000 die gepaard gingen met dikke catalogi, besproken door Geert Bekaert in De Witte Raaf, nr. 96. Veertien jaar later kwam het langverwachte, eveneens lijvige boek uit van Detlef Mertins, met de korte maar krachtige titel Mies. Het werd door Phaidon gepresenteerd als ‘the classic and definitive monograph’ met een prijskaartje van 125 euro, waarvan zopas een herdruk verscheen. Mertins benadrukte bovenal de teksten van Mies om een intellectuele context te schetsen. Hij beschouwde de Duitse architect als een bedachtzame denker die veel las, maar die tegelijkertijd geen filosoof of schrijver genoemd kan worden, ondanks enkele bekende aforismen zoals ‘Less is more’ en ‘I do not design, I develop’. Mertins bevestigde de mystieke sfeer die rond Mies hangt. Het lijkt alsof elk woord dat deze architect uitsprak van enorm belang is. Mies bevestigt, volgens Mertins, ‘de symbolische rol van sacrale architectuur in een seculiere maatschappij’.

De invalshoek van Dietrich Neumann is geheel anders. In zijn boek Mies van der Rohe. An Architect in His Time historiseert hij, daar waar Mertins vooral theoretiseerde op basis van filosofische referenties. In de tekst van Neumann is het vergeefs zoeken naar verwijzingen die met architectuur weinig te maken hebben. Beide auteurs nemen een chronologische aanpak als uitgangspunt, met de emigratie van Mies naar de Verenigde Staten in 1938 als keerpunt. Neumann wil het werk laten spreken door de geschiedenis van elk ontwerp zorgvuldig en nauwkeurig te reconstrueren en te analyseren. Dat maakt hij duidelijk in de inleiding, waarin hij aan de hand van historische portretfoto’s het beeld schetst dat Mies van zichzelf wilde creëren. Ook de opvattingen van tijdgenoten, waaronder opdrachtgevers en critici, komen uitgebreid aan bod. Tijdens het onderzoek voor deze prachtig geïllustreerde studie is Neumann in staat geweest enkele onbekende gebouwen en tentoonstellingsinrichtingen van Mies te ontdekken. Het beeld van de Duitse architect wordt niet alleen verrijkt, maar blijkt nog gecompliceerder dan het al oogde. Het bewust geconstrueerde imago dat Mies graag van zichzelf schetste, moet worden bijgesteld. Neumann doet dat op overtuigende wijze, zonder in ongefundeerde interpretaties te vervallen. Hij historiseert zijn onderwerp door de valkuilen te vermijden die het gevolg zijn van de zwijgzaamheid van Mies. Dankzij diens correspondentie is Neumann in staat om de drijfveren van de architect beter bloot te leggen. Zoals bekend, kreeg Mies het vaak aan de stok met opdrachtgevers over de prijs en de hoogte van zijn salaris, wat leidde tot rechtszaken.

Opvallend is dat Neumann de nadruk legt op de invloed van de Nederlandse architectuur, en dan in het bijzonder die van Berlage en later Oud, Dudok, Van Loghem en Van der Vlugt. Mies gaf hoog op van Berlage die, nadat de Kröller-Müllers het ontwerp van Mies voor hun huis en kunstgalerij in Wassenaar terzijde hadden gelegd, de opdracht kreeg. In 1923 was hij betrokken bij de tentoonstelling die Theo van Doesburg in Parijs organiseerde. Mies beschouwde hem enige tijd als vriend en plaatste hem aanvankelijk op de groslijst van architecten die voor de Weissenhofsiedlung werden uitgenodigd, maar ze waren ook (althans in Van Doesburgs ogen) concurrenten. In brieven aan Cornelis van Eesteren meldt Van Doesburg dat hij initieel de opdracht voor Haus Lange in Krefeld dacht te krijgen. Omdat hij te weinig ervaring had, gaf de opdrachtgever de voorkeur aan Mies. Neumann vermeldt dit niet en over het algemeen gaat hij aan gekleurde anekdotes voorbij. De affaire die Mies na de Tweede Wereldoorlog met Nelly van Doesburg had – volgens haar nicht Wies van Moorsel – blijft terecht buiten beschouwing omdat die van geen betekenis is geweest voor zijn architectuur. Neumann wilde geen biografie schrijven, maar duidelijk maken dat Mies beschikte over ‘een geoefend oog voor proporties en innovatieve ruimtelijke sequenties’. Hij waardeert dus bovenal diens architectonische ontwerpkwaliteiten.

Neumann heeft ervoor gekozen om in een eerste hoofdstuk een portret van Mies te schilderen aan de hand van de foto’s die van hem gemaakt werden. Vervolgens wordt in negen hoofstukken een overzicht gegeven van het oeuvre. In een nawoord gaat de auteur in op hoe er met Mies’ nalatenschap is omgegaan. Hij stelt dat het oordeel van Ada Louise Huxtable van kracht bleef: de gebouwen van Mies ‘verheffen de menselijke ervaring’ en deze architect ‘wist een structurele en ideologische revolutie op te tillen tot aan de hoogste artistieke niveaus’.

Van elk bouwwerk achterhaalt Neumann de ontstaansgeschiedenis en hij gaat uitvoerig in op de wijze waarop deze gebouwen werden ontvangen. Daardoor wordt er minder aandacht besteed aan interpretaties uit latere jaren. Neumann verschuilt zich achter feitelijkheden, maar weet toch duidelijk te maken hoe modern de constructies van Mies waren en hoeveel energie werd gestopt in de details. Het vroege werk, net als de wijze waarop Mies ook traditioneel kon bouwen, geven al meteen inzicht in de gecompliceerde aard van dit oeuvre. De financiële en politieke problemen bij de bouw van het Barcelona-paviljoen in 1929 worden minutieus beschreven. Mies had zijn twijfels bij het bouwwerk en liet pas veel later foto’s maken. In zijn bespreking van het naoorlogse werk toont Neumann hoe belangrijk de inbreng was van Richard Kelly, de ‘lichtarchitect’ die hielp bij het effectvol presenteren van gebouwen, vooral ’s nachts. Dat is bovenal te zien in de Seagram Building in New York uit 1958. Volgens Neumann werd dit kantoorgebouw algauw gezien als ‘een schitterend landmark van een altruïstische, hoogstaande betrokkenheid met de architectuurcultuur’. Dat was vooral te danken aan de hoge architectonische kwaliteit, als hoogtepunt van een zoektocht naar een verfijnde constructie. Sommige realisaties, zoals de Neue Nationalgalerie in Berlijn uit 1968, het laatste bouwwerk van Mies voor zijn dood, hadden wat meer ruimte mogen krijgen, maar desalniettemin is Neumanns boek een boeiende en evenwichtige publicatie, geschreven met de koele afstandelijkheid van de degelijke historicus, en net daarom een goed alternatief voor Mies van Mertins.

 

• Dietrich Neumann, Mies van der Rohe. An Architect in His Time, New Haven/Londen, Yale University Press, 2024, ISBN 9780300246230.