width and height should be displayed here dynamically

Mondrian de 1892 à 1914. Les chemins de l’abstraction

Het werk van Piet Mondriaan kent een logisch en rechtlijnig verloop, van de vroege figuratieve schilderijen, geïnspireerd door het Hollandse landschap, tot zijn speelse geometrische abstracties in het New York van de jaren veertig. Toch heeft hij het grootste deel van zijn artistieke loopbaan in Parijs doorgebracht, waar hij via het kubisme tot de abstractie kwam. De tentoonstelling in het Musée d’Orsay, Les Chemins de l’abstraction, toont hoe hij langzaam maar zeker tot zijn eigen beeldtaal kwam.

De meeste werken zijn afkomstig uit het Haags Gemeentemuseum en bij ons dus vrij goed gekend. Voor Parijs is deze tentoonstelling echter een uitzonderlijk evenement. De laatste retrospectieve van deze kunstenaar dateert van 1969. De grote retrospectieve die in 1994 ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden georganiseerd werd, was alleen te zien in Washington, Den Haag en New York. Daarom valt het te betreuren dat deze tentoonstelling plaatsvindt in de negentiende-eeuwse context van het Musée d’Orsay en niet zijn ganse loopbaan behandelt. In de Parijse musea zijn slechts twee van zijn schilderijen te zien, beide in het Centre Pompidou. Ze werden respectievelijk verworven in 1975 en 1983.

De tentoonstelling begint in 1892 met zijn aankomst in Amsterdam en zijn studie aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. Ze eindigt met het uitbreken van de eerste wereldoorlog, die een einde maakt aan zijn eerste Parijse periode waarin hij, sterk beïnvloed door het kubisme, naar de abstractie evolueert. Pas in Nederland, en onder impuls van De Stijl, krijgt die abstracte beeldtaal een eigen vorm.

Zijn vroegste werken schilderde hij naar de natuur, in de traditie van de Hollandse landschapschilderkunst, die door het succes van de Haagse School opnieuw in de belangstelling kwam. Toen het Stedelijk Museum in Amsterdam in 1895 geopend werd – Mondriaan zat toen nog op de Academie – waren daar hoofdzakelijk schilders uit Barbizon en de Haagse School te zien. In 1905 was er een belangrijke Van Goghtentoonstelling met vooral werk uit zijn late Franse periode. Hier ontdekt Mondriaan de expressieve kracht van de zuivere kleur. In korte tijd assimileert hij de geschiedenis van het vroege modernisme. Zijn werk is achtereenvolgens naturalistisch en symbolistisch, leunt aan bij neo-impressionistische, fauvistische en expressionistische tendensen, en verwerkt het kubisme. Het doorloopt die fasen niet op een willekeurige wijze: Mondriaan gaat in zijn zoektocht naar een “universele picturale beeldtaal” bijzonder systematisch te werk.

In 1910 wordt hij in Parijs lid van de Société des Artistes Indépendants. Het daaropvolgende jaar stelt hij tentoon op hun Salon des Indépendants. Ondertussen had hij in Amsterdam, samen met Conrad Kickert, Jan Toorop, Jan Sluijters en Leo Gestel, de Moderne Kunstkring opgericht. Hun eerste tentoonstelling vindt in 1911 plaats in het Stedelijk Museum. Naast achtentwintig schilderijen van Cézanne waren er voor het eerst in Nederland vroegkubistische werken van Braque en Picasso te zien. Mondriaan, die deel uitmaakte van de beoordelingscommissie, was vertegenwoordigd met zes schilderijen, waarvan De rode molen enEvolutie, zijn openlijk theosofische drieluik, ook in de tentoonstelling te zien zijn. Met hun fel kleurgebruik en hun spirituele inhoud staan ze nog ver van zijn Franse voorbeelden.

Toch was Parijs de logische stap. Eind 1911 vestigt hij zich in de lichtstad. In maart 1912 exposeert hij op het Salon des Indépendants samen met Gleizes, Le Fauconnier, Léger en Metzinger, in dezelfde zaal die door André Salmon “le royaume des cubistes” genoemd werd. In de catalogus wordt hij vermeld als Pierre Mondrian. De eerste Parijse periode is echter van korte duur. In de zomer van 1914 verblijft hij in Nederland, en het uitbreken van de oorlog maakt zijn terugkeer onmogelijk. Door dat verplichte verblijf komt hij los van het kubisme, dat ondertussen opnieuw in de richting van de figuratieve schilderkunst geëvolueerd was. Mondriaan beklaagt er zich over dat de kubisten de logische consequenties van hun kunst zelf niet aanvaard hebben. Het kubisme was voor hem nog te veel een realistische kunst. De werkelijkheid wordt er afgebeeld door ze eerst in haar samenstellende delen te analyseren, en ze nadien op een synthetische manier weer samen te stellen. De kubisten hadden niet de spirituele dimensie waar Mondriaan naar op zoek was. Het neoplasticisme dat in deze periode vormkrijgt, binnen de Stijlbeweging, zal tijdens zijn tweede verblijf in Parijs (van 1919 tot 1938) tot volle wasdom komen.

De belangrijkste bijdrage van deze tentoonstelling bestaat uit het laatste deel, waarin een twintigtal werken uit de Parijse periode, met uitzonderlijke doeken uit onder meer het Guggenheim, het MoMA, de Tate Gallery, het Kimbell Art Museum, het Stedelijk, het Kröller-Muller en de Beyeler Foundation, werden samengebracht. Hier kan men duidelijk volgen hoe Mondriaan in zeer korte tijd evolueert van een realistische voorstelling naar wat hij zelf omschreef als een “constructie van lijnen en kleurcombinaties op een plat vlak met het doel de algemene schoonheid zo bewust mogelijk uit te beelden”. Het is interessant te zien hoe hij bij zijn aankomst in Parijs nog bomen schilderde die hij in Nederland had gezien. Ze zullen vrij snel plaats maken voor de analyse van gevels en daken die hij daadwerkelijk kon zien vanuit zijn atelier. Zijn schilderijen noemt hij niet meer Bloeiende appelboom of Stilleven met gemberpot, maar Compositie Nr 1 ofTableau N° 2.

 

• Mondrian de 1892 à 1914. Les chemins de l’ abstraction loopt nog tot 14 juli in het Musée d’Orsay, quai Anatole France, 75007 Parijs (01/40.49.48.84).