Morosofie: dwaze wijzen en wijze dwazen in Nederland en Vlaanderen
Inleiding
Producenten van volslagen nonsens zijn zeldzaam in Nederland
Piet Grijs
Est aliquid delirii in omni magno ingenio
Herman Boerhaave
Het aandeel van domheid in wetenschap en technologie wordt ernstig onderschat. Gedreven door krankzinnige obsessies of absurde hypotheses is de mens tot grote wetenschappelijke vondsten gekomen. Overtuigd van de invloed van de planeten op het lot van het individu baanden de astrologen de weg voor de astronomie. Op zoek naar goud, de steen der wijzen en de vijfde essentie leverden de alchemisten ons het laboratorium, fosfor en het buskruit. In een poging het bestaan van God uit de natuur te verklaren, droegen de sneeuwtheologen bij tot de kristallografie.
Het magische denken baseerde zijn wijsheid op de autoriteit van openbaring en traditie. Vanaf de 16de en 17de eeuw verschoof de klemtoon naar het experiment en de wiskundige methode. Het wetenschappelijk denken werd gelijkgesteld aan een foutloos, rechtlijnig proces waarin geen plaats was voor fantasie, irrationaliteit of tegenstrijdigheid. Wie de waarheid wou bereiken, moest vertrekken vanuit een stelselmatige twijfel en alle vooroordelen uitbannen. Dat je op die manier de domheid kon vermijden, was een dwaze maar nuttige illusie, die heeft bijgedragen tot de ‘wetenschappelijke revolutie’.
Pas eind 19de eeuw drong het inzicht door dat domheid niet een zintuiglijk of geestelijk gebrek is, maar een zelfstandig verschijnsel dat onlosmakelijk met ons denken is verbonden. Domheid is het onuitputtelijke vermogen van de mens om zichzelf dwars te zitten. Verblinding door de eerste indruk, systeemdwang, de neiging de hele wereld te zien in het licht van een pakkende metafoor, holisme, substantialisme, animisme, routine en allerlei andere dwaasheden zijn de oorzaak van vertraging, stilstand en achteruitgang in de wetenschappelijke ontwikkeling. Maar tegelijkertijd is domheid functioneel noodzakelijk. Kennis is niets anders dan het product van een reeks min of meer mislukte pogingen om de obstakels te overwinnen die het denken eigen zijn.
De wetenschapper is door Hermann Helmholtz weleens vergeleken met een bergbeklimmer die met vallen en opstaan de top bereikt van een nog niet eerder bedwongen berg. Pas op de top kan hij zien welke weg hij eigenlijk had moeten nemen. Die kortste route achteraf wordt ‘de wetenschappelijke methode’ genoemd. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is alleen die route van belang. Mij interesseren daarentegen juist de dwalingen die aan de eerste vondst vooraf zijn gegaan. De mislukking is een ondergewaardeerd element, in statistisch opzicht zelfs de machtigste factor van ons bestaan. De rol van de missers in onze successen wordt bij de presentatie meestal verhuld. Dat heeft bijgedragen tot het beeld van de universiteit als een ontoegankelijke burcht vol onfeilbare geleerden. De mens is echter van begin af aan intelligent en tot het einde toe dom.
Wijsheid valt alleen via schade en schande te bereiken. Maar doe niet als Bouvard en Pécuchet, de antihelden uit de gelijknamige roman van Gustave Flaubert. Toen ze lazen dat Haüy een nieuw kristal had ontdekt door per ongeluk een brok kalkspaat uit zijn handen te laten vallen, gooiden ze hoopvol hun hele collectie mineralen aan diggelen. Methodische domheid werkt contraproductief. Wijsheid is een onbedoeld neveneffect van onze handelingen, een stom geluk bij een stom ongeluk. Iedere goede wetenschapper en uitvinder voegt altijd een druppel domheid toe aan zijn handelingen. Die druppel domheid is het utopische, ongerijmde, onmogelijke dat ieder goed gekozen doel kenmerkt, iets dat tot mislukken gedoemd is en alleen dan, via schade en schande, tot een nieuwe wijsheid kan leiden.
De idolen, cognitieve illusies en epistemologische obstakels waarvan iedere wetenschapper noodzakelijk het slachtoffer wordt, keren in karikaturale vorm terug in de werken van pseudo-wetenschappers en ‘morosofen’. Het gelach om die waanwijzen verraadt ons kwade geweten. Intussen valt er veel te leren van hun fouten en bovenal veel te genieten van de vindingrijkheid waarmee zij hun waantheorieën onderbouwen.
In mijn catalogus van morosofen zult u tevergeefs zoeken naar theorieën van New-Age-goeroes, creationisten, astrologen, psychoanalytici, theosofen, ufologen, enzovoort. Voor meer informatie over deze pseudo-wetenschappers verwijs ik naar het boek van Marcel Hulspas en Jan Willem Nienhuys, Tussen waarheid en waanzin (1997). In mijn inventaris staan Nederlandse en Vlaamse denkers centraal wier ideeën zo absurd en monomaan zijn dat ze van de weeromstuit een welhaast literaire kwaliteit krijgen. Het is veelbetekenend dat André Blavier, die het werk van geleerde fantasten uit Frankrijk en Wallonië bestudeerde, zijn boek de titel Les Fous Littéraires (1982) meegaf.
Het boek van Blavier berust op werk dat de Franse schrijver Raymond Queneau in 1930 was begonnen. Queneau verzamelde literaire gekken door systematisch de planken van de Bibliothèque Nationale in Parijs af te stropen. Daarbij hanteerde Queneau een aantal strakke criteria die hij heeft uiteengezet in de roman Les Enfants du Limon (1938): de auteur moest in het Frans hebben geschreven, in de 19de eeuw hebben geleefd en zijn ideeën in boekvorm hebben gepubliceerd. Verder mocht hij geen voorgangers of navolgers hebben gehad: een garantie voor originaliteit. Zelf heb ik de maatstaven van Queneau minder streng toegepast op Nederlandse en Vlaamse schrijvers, om de simpele reden dat ware morosofen in onze contreien dun zijn gezaaid. Bovendien heb ik mij voorlopig beperkt tot de 20ste eeuw. Het valt op dat uitzonderlijk veel waanwijzen een academische titel dragen. Wat doet denken aan de uitspraak van Tsjechov: “De universiteit brengt alle bekwaamheden tot ontplooiing, waaronder ook de domheid.”
Catalogus van morosofen uit Nederland en Vlaanderen in de 20ste eeuw
Max Muller in zijn zg. dingdong theorie beweert dat alles wat aangeraakt wordt een eigen geluid geeft. Talen zijn harmonieën van geluiden.
F. P. en A. P. Penard, De Menschetende Aanbidders der Zonneslang
Théo rit
André Blavier, Les Fous Littéraires
Aëro-dilettant
Het Maanprobleem: opgelost. Het Vraagstuk der Oceanen en Continenten onzer ‘tegenwoordige’ Aarde: verklaard. Het Probleem der Kometen en hunner Loopbanen in ons Zonnestelsel en dat der zoogenaamde vallende Sterren: vermoedelijk opgehelderd
Elektrische drukkerij Luctor et Emergo, ‘s-Gravenhage, 1928
Aanvulling mijner maan-oeraarde-theorie ‘Het Maanprobleem opgelost’. Het ‘Paradijs Raadsel’: verklaard. De juiste ligging van het aardsche Paradijs en die der vier Bijbelsche Stroomen: aangeduid, in ondeelbaar verband met bovenstaande theorie. De Chronologie der voor-zondvloedsche astronomen: verklaard, in even ondeelbaar verband met bovenstaande theorie. De eenige IJstijd, dien wij ooit beleefden
Elektrische drukkerij Luctor et Emergo, ‘s-Gravenhage, 1930
Aëro-dilettant is het pseudoniem van Joh. A. H. Kerkhoff, “weleer langjarig hoofd-administrateur der exploitatie-maatschappij Scheveningen”. Hij beweert dat de aarde in het quartair, ongeveer 10.000 jaar geleden, in botsing kwam met een komeet die hij Salvator Mundi heeft gedoopt. Door de botsing brak een deel van de aarde af: de huidige maan, die geen bol is maar een schijf. Het pokdalige maanvlak is de gestolde binnenzijde van een stuk oeraarde. Die oeraarde had geen oceanen, maar als gevolg van de botsing ontstond er een soort chemische reactie in de atmosferische gassen rond de planeet, wat de Zondvloed veroorzaakte. Overigens was de oeraarde een stuk kleiner dan nu: onze planeet had een middellijn van 6.800 km. Door de botsing begon de aarde echter te zwellen, met als gevolg de huidige omvang: een middellijn van ca. 13.000 km. Dit zwellingsproces heeft al met al drie tot vijf eeuwen geduurd.
Volgens Aëro-dilettant verklaart zijn theorie de patriarchale leeftijden uit het boek Genesis. Van Adam af vermeldt de bijbel leeftijden van circa 900 jaar. Zo werd Adam 930 jaar oud, Seth 912 en Methusalem 969. In de loop van 14 generaties liepen de leeftijden terug tot ongeveer 110 jaar. Sem werd maar 600 jaar oud, Selach 433 en Abraham amper 175. Een dergelijke snelle evolutie is biologisch gezien onmogelijk. De oplossing van Kerkhoff: de omlooptijd van de aarde was eerst 55 in plaats van de huidige 365 dagen, zodat de jaren veel korter duurden. De botsing met de komeet sloeg de oeraarde in een baan die verder van de zon verwijderd was. Naarmate de aarde uitdijde, draaide ze bovendien steeds langzamer.
Bom, Frits
Het mysterie van de hunebedden. Buitenaardse hulp?
Ankh Hermes, Deventer, 1978
Evenmin als de Egyptische piramides waren de hunebedden graven, maar onderaardse bunkers. Die zijn gebouwd door voorzienige mensen met ons onbekende, superieure technieken, misschien laser of levitatie. De bunkers moesten de mens van 3000 v. Chr. beschermen tegen een enorme ramp: een zondvloed, een kernexplosie, een komeetbotsing. De ramp kwam uit het noorden, wat de oost-westoriëntatie van de hunebedden verklaart.
Delahaye, Albert
Holle boomstammen. De historische mythen van Nederland, ontleend aan Frans-Vlaanderen
Tournehem/Zundert, 1980
Volgens Delahaye, gewezen gemeente-archivaris te Kerkrade en Nijmegen, moet de oriëntatie die de Nederlandse geschiedschrijvers totnogtoe hebben aangehouden bij de interpretatie van oude geografische gegevens met een kwartslag worden gedraaid. Ptolemaeus, Tacitus, Plinius en hun collega’s hanteerden namelijk de west-oriëntatie. Anders gezegd: het huidige westen van Europa was voor de Romeinen het noorden. Daarvan getuigen nog benamingen als Oosterschelde en Westerschelde, die voor ons eigenlijk Noorderschelde en Zuiderschelde hadden moeten heten. Daarom ligt de Noordzee ten westen van Holland en de Zuiderzee ten oosten.
Nederland stond tot in de vroege middeleeuwen voor het grootste deel onder water. Omdat het zeeniveau steeg, trokken de Romeinen naar het zuiden. De residentie Noviomagus, die later door Karel de Grote is gebruikt, bevond zich tussen 500 en 1046 dan ook niet te Nijmegen, maar te Noyon in Noord-Frankrijk, vlak onder Atrecht. Geen wonder dat er nauwelijks archeologische overblijfselen van het Nijmegen uit de vroege middeleeuwen zijn gevonden. Omgekeerd vond vanaf de 9de eeuw een massale uittocht van Friezen en Saksen uit hun stamgebied Belgisch-Vlaanderen plaats naar het noorden en oosten. Hun oorspronkelijke plaats- en riviernamen namen ze met zich mee. Vandaar de frappante overeenkomsten en de onvermijdelijke misverstanden. Bremen is afgeleid van Bremia, het huidige Brème-les-Ardres, Hamburg van Hammaburgus, het huidige Hames-Boucres. Lockia is niet de Lek, maar Le Locquin. Bonifatius werd niet vermoord in Dokkum, maar bij Dockinchirica, Duinkerken.
Uit die gegevens besluit Delahaye dat de vroegmiddeleeuwse geschiedenis (ca. 400-900) van Nederland zich in Frans- en Belgisch-Vlaanderen heeft voltrokken.
Dijkstra, Klaas
Pleidooi voor de platte aarde. En de maan glimlacht
Boersma, Enschede, z.d. (ca. 1967)
Volgens Dijkstra, autodidact en kunsthandelaar, is de aarde een platte schijf met de Noordpool in het midden. Antarctica is een ondoordringbaar ijsgebergte dat rond de hele aarde ligt. Wie om de aarde meent te varen, vaart in werkelijkheid in een cirkel om de Noordpool.
Dat de aarde rond is, beschouwt Dijkstra als een perspectivische illusie. Wij zien namelijk niet met het oog, maar in het oog. De wezenlijke mens, de interno, ziet via de hersenen de projectie van de dingen in het oog van het materie-lichaam, de externo. Het beeld dat op het netvlies van het oog valt, is een beeld in perspectief dat er in werkelijkheid niet is. In feite bevinden wij ons in een camera met de ogen als bolle lenzen, waardoor het lijkt alsof de dingen op afstand kleiner worden. Buiten het oog blijven de dingen natuurlijk altijd even groot en zichtbaar.
Als wij aan zee staan, lijkt het of de horizon hoger ligt dan het strand waarop wij staan. Bovendien worden de voorwerpen op afstand kleiner tot we niets meer zien; alles verdicht zich in een waas. Deze wazige lijn noemt Dijkstra de gezichtseinder. De lucht zit vol met een enorme massa waterdeeltjes die zich in ieders oog vanaf een bepaald punt tot een gordijn lijkt te verdichten. Vanwege die onzuiverheid in de lucht, en vanwege het perspectief, loopt het vergezicht altijd uit op een einder. En omdat onze bolle oogspiegel een ronde gezichtskring vormt, verkeren wij in de illusie dat de aarde een bol is.
In feite leven wij op een platte aarde, waar wij een mistring voor de horizon aanzien. Ook wie in een dichte mist staat, heeft een gezichtsveld van enkele meters, waardoor het lijkt alsof hij zelf niet direct in de nevel staat. Als wij al onze individuele ervaringen optellen, lijkt het alsof er in het geheel geen mistgordijn bestaat.
“De platte aarde bezit – gelukkig – een kracht die ervoor zorgt dat wij stevig met beide benen op de grond staan, ook al zwaait de bodem vervaarlijk maar plechtstatig heen en weer ten opzichte van het gesternte.” Het aardmagnetisme is een psychische kracht. De aarde is bezield door egocentrische krachten die alles vasthouden. “Men moge de psychische krachten ‘stomme krachten’ noemen, accoord, maar met dien verstande, dat het stomme krachten zijn onder invloed van een Universele Centrale Gedachtekracht.”
De maan is een spiegel waarin de gehele aarde wordt gereflecteerd. “De maanspiegel is een ruwe spiegel met een groot aantal facetten waardoor zich caricaturen van aardse gebieden vertonen.” Je kunt je dus op de maan oriënteren als je de weg kwijt bent. Je moet er dan wel rekening mee houden dat de weerspiegeling op zijn kop staat, net als in een holle scheerspiegel. Het oppervlak van de maan spiegelt bovendien ook de geheimzinnige gebieden aan gene zijde van de ondoordringbare ijsbarrières, waar onbekende volken wonen. “Het is nog maar weinigen gegeven te weten dat wij wonen op een van een zevental terrassen. Dat er nog twee lagere generaties zijn naast de onze, namelijk wilde volken, en nog vier generaties op veel hogere niveau’s opklimmend in ontwikkeling en beschaving.” Het bestaan van die hogere mensen verklaart ook de vliegende schotels. Mogelijk zouden wij met hen in contact kunnen komen door via de maanspiegel lichtsignalen uit te zenden. Het zevende terras is “niet wetenschappelijk aantoonbaar, maar wel theologisch en bovenzintuiglijk schouwend te motiveren,” namelijk Het Hoogland der hooglanden: Het Paradijs.
van der Eerden, Jan
Het geheim van de Oude Stad
A. M. Onderzoek en Ontwerpgroep, T. H. Eindhoven, 1985
De stad als spiegel van de kosmos. Het geheim van ‘s Hertogenbosch: een sleutel tot de ziel van de stad (met een aanbeveling van prof. ir. Hendr. M. Goudappel en prof. mag. arch. Peter Schmid)
Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1997
Architect Van der Eerden heeft de maten van de grote piramide ontdekt in het stratenplan van Den Bosch. Veel oude akkerdorpen hadden hun kern in de driehoek die ontstaat uit de splitsing van een hoofdweg in twee wegen die verderop door een dwarsweg worden verbonden. Uitgaande van deze driehoek heeft hertog Hendrik aan vrijmetselaars de opdracht gegeven de stad te ontwerpen. Deze vaklieden maakten gebruik van esoterische kennis die ons via het oude Egypte en Pythagoras heeft bereikt. Pythagoras construeerde de regelmatige vijfhoek waaruit hij de letter Y afleidde, die de sleutel vormt tot de gulden snede.
De driehoek en het hexagram van Pythagoras vinden wij ook in de maten van de piramide van Chefren en in het stadsplan van Den Bosch. In de doorsnede van de piramide valt de zogenaamde rechthoek van Horus te herkennen. Daaruit zijn twee driehoeken te construeren die samen een hexagram vormen. In het hexagram valt een cirkel te schrijven met een middellijn van 3600 eenheden. Als voor die eenheid de oude Bossche voetmaat wordt gekozen – 28,76013 cm. – dan blijkt de figuur “verbluffend nauwkeurig” toe te passen op de plattegrond van de stad. Toegegeven, een stad is een organisch iets en wijkt dus af van de mathematische figuur, maar de grote lijn klopt: “Kleine afwijkingen van een strak systeem zijn typisch voor de middeleeuwen en maken het menselijk.”
Opmerkelijk is ook dat de oude nulmeridiaan van Gizeh loopt over het kasteel Waardenburg aan de Waal, de legendarische woonstede van dokter Faustius, het prototype van de befaamde magiër. “Zoals ‘s-Hertogenbosch 9° zuidelijker werd gesticht dan het kasteel van doctor Faustius, werd Memphis, de hoofdstad van het verenigd Egypte, gesticht op 9° ten zuiden van de Grote Pyramide.”
Frid, Géza
De gulden snede en de vormverhoudingen in de kunst
in: De Revisor, II/6, Amsterdam, 1975
De van oorsprong Hongaarse componist Géza Frid zocht naar de gulden snede in muzikale composities. De gulden snede is de verdeling van een lijn waardoor het lange deel zich tot het korte deel verhoudt als het geheel tot het lange deel. Men vindt de lengte van het lange deel door het totaal te vermenigvuldigen met 0,168. In een compositie vermenigvuldigt men het aantal maten – of in moderne werken waar veel maatwisseling voorkomt de metrische eenheden (kwarten of achtsten) – met 0,618. Telt een stuk bijvoorbeeld 145 maten, dan bereken je de gulden snede door 145 te vermenigvuldigen met 0,618. Het product is 89,610, zodat de gulden snede in de 90ste maat valt.
In de werken van Bartók blijkt de gulden snede te vinden op belangrijke momenten: “In het eerste deel van het Divertimento voor strijkorkest valt de gulden snede letterlijk op het begin van de reprise.” Ook in de werken van Haydn, Mozart en Beethoven ontdekt Frid de gulden snede in de buurt van keerpunten binnen de compositie.
Gewapend met deze inzichten vroeg Frid zich af of de gulden snede ook in het leven van de mens een rol speelt. Mozart leefde van 1756 tot 1791: in 1778 overlijdt zijn moeder. Beethoven (1770-1827): in 1804/5 ontstaan Fidelio en Eroica, keerpunten in zijn scheppingswerk. Pijper (1984-1947): in 1926 ontstaat zijn chef d’oeuvre, de Derde symfonie. Kortom: de gulden snede valt bijna altijd op een belangrijk moment.
Frid draait de zaak nu om. Als een componist voelt dat zijn compositie een keerpunt heeft bereikt, dan weet hij exact hoeveel maten hij nog te schrijven heeft. Dat besef kun je ook op het leven toepassen. Na zijn 50ste levensjaar moet elke mens in staat zijn om het keerpunt
– de gulden snede – in zijn leven aan te wijzen. Op basis daarvan kan iedereen dan zijn eigen sterfdatum berekenen. 16 februari 1949 beschouwde Frid als het keerpunt in zijn eigen levensloop. Hij was toen 45 jaar. Op basis daarvan verwachtte hij te zullen sterven tijdens zijn 72ste levensjaar, op 16 december 1976. Géza Frid stierf op 13 september 1989.
Hietbrink, Willem en Lagendijk, Ronald
Kwispelen met taal. Met Oertaalwoordenboek
Phoenix & den Oudsten Uitgevers, Rotterdam, 1994
In de gevangenis vond Hietbrink het antwoord op de brandende vraag naar de oorsprong van de taal. Zijn conclusie: alle talen stammen af van het Nederlands. Hij bewijst via tussentrappen hoe schijnbaar aan vreemde talen ontleende woorden teruggaan op Nederlandse uitdrukkingen. Bijvoorbeeld: ik zeg ’t dich> ’k sektik> ’k sakt> exact. Zo is sigaret duidelijk afgeleid van zuug eruut. Er staat een man aan de poort van de kazerne en die maakt foto’s van soldaten: voor thuis> voorthoes> votoes> foto’s. Een koe kauwt, dus zeggen de Engelsen heel terecht cow. En asperges groeien aus-bergjes. Kijk hoe gemakkelijk de takken van de wilg zich laten vlechten: wilg> gewillig.
Huges, Hugo Bart
Suikergoed en Marsepein
Uitgegeven door Barbara Huges, z.p., 1968
Volgens student medicijnen Bart Huges was zwaartekracht de vijand, de volwassene diens slachtoffer en de maatschappij zijn ziekte. In het laatste stadium van de menselijke evolutie ging de mens rechtop lopen. Toen ging het mis. Aangezien de bloedkolom niet kon expanderen, groeiden de schedelbotten samen. De druk in de schedelholte werd kleiner. De zwaartekracht eiste het hersenbloed op. Een groot deel van het volwassen gedrag is gemotiveerd door de angst de greep te verliezen op wat er aan bloed in de hersenen is overgebleven.
Huges meende het expansievermogen van de hersenvliezen te kunnen herstellen door met een elektrische boor een opening in zijn schedel te maken. De toename van het hersenbloedvolume zou de hersenstofwisseling bevorderen en het bewustzijn naar een hoger niveau tillen. Na deze trepanatie voelde Huges zich inderdaad alsof hij veertien was. Het derde oog had een bewustzijnsvergrotend effect, dat naar zijn zeggen overeenkwam met het effect dat tijdelijk wordt opgeroepen als je een kwartier op je hoofd staat in een yoga-pose, als je je keel dichtknijpt of als je Indische hennep van de beste kwaliteit rookt.
Sinds die ervaring onderscheidt Huges vier mensentypes: 1. Volwassenen: nijvere ingeslapenen, onbewust van oudere bewustzijnstoestanden dan de hunne; 2. “Derde ogers”: volwassenen met een toevallig opgelopen opening in de schedel; creatievelingen, priesters, kunstenaars, kortom iedereen die op zijn hoofd is gevallen; 3. Getrepaneerde volwassenen: de verlichten; 4. “Vierde ogers”: getrepaneerde derde ogers, mensen die zeggen dat ze na hun trepanatie geen enkel verschil merken, maar die niet beseffen dat ze alreeds een gaatje in hun hoofd hadden voor de operatie.
Jong, Wilmar de
Nederland: Paradijs of Chaos?
Amsterdam, z.d. (ca. eind jaren ’80)
De Jong herschrijft de gehele Nederlandse grondwet. Dat is nodig omdat de “intrinsieke sterkte” van het Nederlandse staatssysteem fors terugloopt. Daarvoor heeft De Jong een onfeilbare graadmeter: “Homofielen zijn er altijd geweest. Om zeer legitieme redenen besluiten sommige zielen om als ‘homofiel’ ter wereld te komen. Deze mensen zien bewust af van het kontakt met de andere sekse, omdat de doelen, die ze willen verwerkelijken in dat ‘homofiele leven’ eigenlijk niet te combineren zijn met de tijdsintensieve bemoeiingen, die een relatie met de andere sekse met zich meebrengt. In principe is er dus NOOIT een geldige reden om deze mensen het leven zuur te maken. Deze ‘echte’ homofielen zijn in wezen beter te omschrijven als ‘bewust-niet-seksueel’ […] Helaas is er ook een groepering, die ik de naam zg-homofielen gegeven heb, de ZOGENAAMDE homofielen. Deze mensen zijn helemaal niet homofiel, maar SPELEN dat ze homo zijn. […] in tegenstelling tot de ‘echte’ homofielen, waar zich het ‘liefdeleven’ hoofdzakelijk in de geest afspeelt, zijn de zg-homofielen verslaafd aan het lichamelijke, uiterlijke liefdeleven: het echte ‘nichtengedoe’ dus! Welnu, wanneer in een maatschappij het aantal zg-homofielen exponentieel toeneemt, is dat het meest duidelijke teken, dat de boel fout gaat lopen. Dat gold voor de Grieken, dat gold voor de Romeinen en dat geldt ook voor ons. Wie wil weten, hoe het gesteld is met de ‘intrinsieke sterkte’ van welk staatssysteem dan ook, die turft gewoon een paar jaar lang het aantal zg-homofielen.”
Jonge, Reinoud de en IJzereef, Gerard
De stenen spreken. Het geheimschrift van de megalieten ontcijferd
Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1996
Reinoud de Jonge is chemicus en amateur-archeoloog. Gerard IJzereef is bijzonder hoogleraar Experimentele en Educatieve Archeologie aan de Universiteit van Amsterdam, vooral bekend als bedenker en voormalig directeur van het archeologische pretpark Archeon.
De stelling die zij “op strikt wetenschappelijke wijze” willen toetsen, luidt als volgt: de stenen monumenten langs de kusten van West-Europa werden tussen 5000 en 2000 v. Chr. opgericht door zeevarenden uit het gebied rond de Middellandse Zee. Daartoe behoorden ook Egyptenaren. De inscripties op de megalieten zijn routebeschrijvingen naar plekken waar zij met hun scheepjes van papyrus of hout zijn geweest.
Een bijzondere inscriptie die op veel stenen in Portugal en Zuid-Spanje weerkeert, wordt in vakkringen The Thing genoemd. Volgens de auteurs gaat het om een weergave van de kustlijnen van Groot-Brittannië. Het duidelijkst is dat te zien in de vindplaats Dombate op steen C 6. De horizontale lijn onderaan is de zuidkust van Engeland. De knik linksonder komt overeen met het kanaal van Bristol, de knik rechtsonder met de monding van de Theems, enzovoort. De verschillende versies van Het Ding getuigen van de zeespiegelstijging en de bodemdaling. De Doggersbank wordt steeds kleiner. “Er is hier dus sprake van een zeer belangrijke getuigenis over de gesteldheid van de Noordzee in de Steentijd!”
De vier figuren uit Espinaredo vormen een verhaal tussen zeelieden die ervaringen uitwisselen. Alle figuren laten zien dat men over zee rechtstreeks vanuit Noord-Spanje is komen aanvaren, en niet langs de kust via de Golf van Biskaje en Bretagne. Te lezen valt dus in A: “Ik kom altijd vanaf het zuidwesten door het St. George’s Kanaal en dan ga ik naar Midden-Engeland (Solway Firth). Dat is waar Engeland op zijn smalst is (twee horizontale streepjes). Nu weet ik een route die iets noordelijker begint, bij Firth of Forth. Dan ga ik pal naar het oosten en vaar ik om de Doggersbank (verticaal streepje) heen”. En C antwoordt: “Ik ken ook iemand die kwam van Midden-Engeland aan de oostkust en die ging vóór de Doggersbank langs naar het zuiden (kruisende kromme lijn). Maar ik zou het je niet aanraden!”
Kroese, Nicolaas
Restaurateur en wereldvredeswiskundige. Had het idee om “door middel van gouden kettingen alle Amsterdamse kerktorens met elkaar te verbinden, zodat er een kooi van Faraday ontstaat die ons afschermt tegen de anti-materie uit het heelal”.
“Op zoek naar de nieuwe wereldmoraalwiskunde van Zoroaster. Johannes van Patmos, Einstein, Spinoza, Mondriaan, Wuest en Hudig, Plato en Dante en ook Leibniz en Euler waren min of meer alwetend, maar toch ontbrak hun nog de messiaswiskunde, de wijsheids-, de waarheids- , de omkerings-, de terugkoppelings-, de moraal-, en de evenwichtskunde van Zoroaster en Johannes de Ziener van Patmos en de nieuwe wereldvredesvorst met de simpele sleutelgetallen, disciplinegetallen, moraal-getallen en wereldvredesgetallen 666 – 36 – 37 – 127 – 120 – 60 – 30 – 121 – 31 – 33 – 124 – 248 – 294 – 456 – 169 – 961 – 35 – 888 – 444 – 222. In 1656 werd het eerste gedeelte van de verloren dimensiewiskunde, de universumwiskunde en de kosmische evenwichtskunde herontdekt door Spinoza, het tweede gedeelte door Mondriaan c.s. van 1911-1931 en het derde gedeelte door Einstein van 1905-1955 (the search for the lost dimension). De drie nieuwe wiskundige wereldverklaringen van Mondriaan c.s. zijn reeds van 1914, 1916, en 1918. Daarmede is sinds 1918 de anti-christelijke, anti-democratische, anti-semitische, anti-humane, anti-sociale en anti-harmonische Griekse wereldwiskunde van Euclides, Eratostenes en Bertrand Russell, de Nobelprijswinnaar en atheïst, ontmaskerd en moet deze worden uitgebrand en vergeten, gelijk met het ondemocratische kolonelsbewind. De anti-christelijke Euclidische wereldwiskunde is dus de oorzaak van alle chaos, agressie, neurosen, oorlog, verkankering en ongeloof op de gehele wereld. Als de nieuwe mutant houd ik gaarne een korte lezing voor u over mijn nieuwe messiaswiskunde en mijn nieuwe wereldvredeswiskunde van Saint John. Het zal u genoegen doen dat aan mij reeds op 16 maart 1966 octrooi werd verleend op mijn herontdekking van de verloren gegane gedeelten van de oerwiskunde der alwijsheid van Johannes en Zoroaster.”
“Het was op 16 maart 1966, dat de wereldbetovering werd opgeheven door de eenzame man van het eiland Patmos. Het was reeds in 1656 dat het toekomstige Jeruzalem werd gesticht, zijnde Amsterdam, de heilige stede van Rembrandt en Spinoza, de twee nieuwe lichtdragers van de wereld. Het moest toch nog 300 jaar duren voordat wij in Amsterdam konden herhalen: paradise lost, paradise regained. Johannes de Ziener van Patmos en de verwachte wereldvredesvorst schonk aan de gehele wereld de nieuwe wiskunde van het hyper-sociaal-democratische wereldbeeld met het 666-tallig en 120-tallig stelsel van het kosmische evenwicht en het 24-tallig stelsel van de priemkwadranten van het universele licht en het herstel van de oerwiskunde van de alwijsheid van Saint John en Zoroaster.”
Molenaar, A.M. (André)
Genesis = Gnosis
Deel I: Numerieke weergave van heel het nieuwe Testament en de eerste 1948 woorden grondtekst oude Testament
Deel II: Over de Methode. Visie op een tot nu toe onbekende overeenstemming tussen de Hebreeuwse grondtekst van het oude Testament, de werken van de Griekse wijsgeer Plato, het nieuwe Testament, details van onze landelijke folklore en Stonehenge in Engeland met behulp van de door de auteur herwonnen getallenwijsbegeerte, waarvan tot nu toe alleen vaag iets bekend was door de leer van de idee-getallen van Plato
Blesdijke, 1989
De Friese Elfstedentocht is geen schaatsroute, maar een geestelijke ontdekkingsreis, een mystieke bedevaartsroute gemodelleerd naar de rooms-katholieke rozenkrans. Zoals het gebedssnoer een cirkel met een aanhangsel is, zo kent ook de Friese route een aanhangsel, het traject Bartlehiem naar Dokkum, het bedevaartsoord van bisschop Bonifatius. De beloning voor de schaatsers is niet voor niets een kruisje. In Friesland denkt men dat de naam Bartlehiem verwijst naar Betlehem. Dat klopt niet. De naam verwijst naar de apostel Bartolomeus, wiens naam ploegvoor betekent. Het leidt naar Lucas 9:62 (vers 470): “Sla de hand aan de ploeg en kijk niet om”. Bedoeld is natuurlijk dat je alsmaar doorploegend op de ronde aarde vanzelf bij je uitgangspunt komt. Dus: Bartlehiem = Bartolomeus = ploegvoor. Daar ligt de splitsing, de rijders slaan linksaf naar Dokkum.
Bovendien is er een verband tussen de Friese route en de topografie van Palestina: zoals de Jordaan van noord naar zuid stroomt, zo beginnen de rijders in Friesland te schaatsen van noord naar zuid.
Ottenhoff, Johannes G.
De aarde barst. Tweehonderd miljard mensen in de olie
Uitgeverij N. Kluwer N.V., Deventer, 1972
De mondiale voorraad aardolie en aardgas is het product van de ongeveer 200 miljard mensen die zijn omgekomen door een wereldramp. Wie in zijn auto rijdt, verstookt dus eigenlijk zijn voorouders.
Overwijn, Jacques F.
Onze Huis- en Grafteekens zijn 10.000 jaar oud. Wat zeggen zij ons?
Dordrecht, ca. 1941
Het gebied van de Grootfriezen grensde eertijds aan het rijk van Atlantis dat zich uitstrekte tussen Denemarken, Vlieland, Texland, het Kanaal en Noord-Frankrijk. Tot de Atlantis-landengroep behoorden Grootfriezen, Saksen, Finnen, Franken en Kelten. Samen met de Maya’s zijn de Grootfriezen de bron van de oude culturen. De Inca’s zijn overigens telgen van de Grootfriese stam. De oer-Grootfriese cultuur heeft zich over heel Europa verspreid en is aan de Graeco-Latijnse voorafgegaan.
“Tot recht begrip van een en ander diene, dat ten tijde van de steenen-tijdperkcultuur der Grootfriesche vaderen en daarvóór, rond de Middellandsche Zee nog de oudere, namelijk de moedercultuur heerschte, dit wil zeggen de Mayacultuur.” Er heeft een uitwisseling plaatsgevonden tussen de Maya en de Grootfriese culturen. Dat wordt bewezen door de vondst van Grootfriese symbolen bij de Maya’s en de Etrusken. Die uitwisseling vond plaats toen de Maya’s vanuit het Middellandse-Zeegebied via het noorden en het land Mu – dat zou zijn gelegen tussen Groenland, IJsland en Schotland – naar Amerika zijn overgestoken. De Grootfriezen blijken zelf een trek naar het zuiden te hebben ondernomen, wat blijkt uit vondsten op Kreta, Rhodos en in Frankrijk. De naam Apulië is Grootfries: hij heeft dezelfde stam als Apelsga, Apeldoorn, enzovoort. Denk ook aan de bij ons bekende meisjesnaam Plonia (Apolonia) wat ‘verlichte’ vrouw betekent. In het Etruskisch werden Apelo en Apolo tot Aploe en Apoeloe, de lichtgod. In het Grootfries was Apoeloe echter geen god, maar eenvoudig het licht dat ‘s avonds in de wateren verdwijnt: a-pül betekent dus in de poel.
Het vrouwenbestuur van de Grootfriezen berustte op een religieuze basis: God had zich in zijn Liefde namelijk tot vrouw gemaakt en de mensheid gebaard. De bestuursvrouwen bleven ongehuwd en kregen een lange opleiding. De belangrijke rol van de vrouw wordt nog eens geïllustreerd door het feit dat “er geen taal ter wereld is dan juist de Nederlandsche, waarin de uitdrukking ‘dat mens’, zeer beslist ‘die vrouw’ beteekent”.
Het centrale bestuur der Grootfriese landen lag op Texland. Vanwaar die naam? ‘Ix’ is een Mayawoord dat wordt uitgesproken als ‘ieks’ of ‘ies’ en dat ‘vrouwelijk beginsel’ betekent. Denk ook aan meisjesnamen als Ieske, Isis, Isolde. De woorden ‘tout’ en ‘tou’ betekenen dan weer ‘alwijze’; denk aan het Mayawoord ‘Manitou’, wat ‘Denk-alles’ en dus God betekent. “Zoo is dan ‘tou-ix’ (toe-ieks) (tuix; twiz; twex; t’ex; tex) niet anders dan: ‘alles vrouwelijk beginsel’.”
Het Grootfriese rijk raakte in verval vanaf 2139 v. Chr., na het zinken van Atlantis en de klimaatverkilling vanaf 800 v. Chr. Het ras werd aangetast door de naar ons gebied verdreven Finnen. Het zuiden won aan invloed; met de komst van de Romeinen werd deze periode afgesloten. De heldersten onder de Grootfriezen zagen in dat de verheven geestelijke schatten van het oude zeevolk moesten worden gered via graf- en geveltekens, de zogenaamde huismerken, waarin wij runen herkennen. De “Grootfriesche vaderen hebben het religieus-organische in ons gelegd, dat door onze Maya-medegift in de loop van onze geschiedenis zulke groote wijsgeerige religieuse en kunstzinnige uitingen heeft voortgebracht […]. De vergeten steenen spreken ervan. Mogen wij hun boodschap liefderijk in ons opnemen!”
Penard, F. P. en Penard, A. P.
De menschetende Aanbidders der Zonneslang. Deel III Neo-Sophia of de Cirkelleer van tijd en ruimte
H. B. Heyde, Paramaribo, 1908
De gebroeders Penard schreven over de filosofie en wetenschap, meer bepaald over het taalsysteem, van de Caraïbische Pujais. “De letters, woorden en begrippen in het Caraïbische taalsysteem vormen symbolische opvattingen van de voorwerpen die ze voorstellen. Bv. wanneer wij in een boek lezen ‘visch’ dan geeft dat woord dadelijk terug wat er mede bedoeld wordt, hoewel niemand in het papier en de letters visch zal gaan zoeken. Zoo ook de Indiaansche taal. De levende visch stelt bij hen voor wat het schrift voor ons is. Hij duidt aan een woord, een letter uit de Ind. alphabetisch gerangschikte en gelijk de dieren geclassificeerde mathematisch geordende Scheppings-dictionaire, waarvan de grondslag het Alphabet der natuur vormt.” Het gaat dus om een taal die niet berust “op boekwerken doch op feiten en gelijkenissen in de natuur, een soort levend beeldschrift, voor den rooden philosoof even leesbaar en logisch als voor een modernen geleerde een standaardwerk van zijn voorganger.”
“Onze voorvaderen kenden ontwijfelbaar deze grondtaal van gelijkenissen, volmaakt geschapen in de eerste ‘Ik’ die geleefd heeft. Deze spiegelwet lost als het ware de talen op tot hun oorsprong, de oertaal. Dit kan evenwel moeilijk geschieden bij geschreven (gestremde) talen, doch vormt zich snel en zonder schokken in de monden der natuur-menschen. […] De donkere natuur-mensch volgt de gelijkenis zoowel in klank als uiterlijk en komt tot dezelfde conclusie als de witste onder de blanke professoren.”
“Volgens den rooden philosoof bestaat het begrip ‘onwaarheid’ niet zooals wij
blanken het opvatten, omdat de menschelijke gedachte niet bij machte is iets uit te denken, dat niet reeds bestond in onderdeelen. Zelfs de gekste voorstelling zooals een vliegende Tapir bestaat in details uit waarheden, want zoowel de lucht als het vliegen zijn op zichzelve onloochenbare feiten, en hoe deze samen een onbestaanbaarheid kunnen vormen, is duister.”
“Wat is eenvoudiger dan het begin van Rede en Reden voor te stellen als een lijn, een kromming en een Kruispunt vervat in één Cirkelwet? Een Unicel, een bol, waarin een wortelharmonie van taal, van geluid, van kleur? En dat de gedachte, de cel, het begin, het Geheel, volmaakt geschapen werden, gelijk een beeld in een druppel water gespiegeld? En waarom zou een Indiaan daartoe niet in staat zijn? Vordert het dan een bijzonder verstand om zich zulk een denkbeeld te vormen? Of zou het verstand alleen tot een Newton of een Copernicus onder de blanken beperkt zijn?”
“Het begrip van den ongeleerden Caraïbischen Pujai omtrent de atoom enz. berust niet op een droombeeld of gissing, maar op een logischen, wetenschappelijken grondslag, al is deze slechts geschreven in het boek der natuur en niet in groote folio’s.”
“Alle menschen denken door één geest, één physisch alphabet en er zit geen vierkante centimeter meer logica in de werken van een Darwin, Haeckel, Stevens, enzovoort dan in de begrippen van een Car. Pujai. Wij lachen om de Indiërs en hunne Olifanten van het Heelal. En toch, wat hebben moderne geleerden anders gedaan dan Olifanten verdraaid tot Folianten? Staan zij nader bij de waarheid dan de Hottentot?”
Smedes, E.
De Religie van den Kosmischen God als grondslag van een nieuwe cultuur
Haarlem, 1935
“De schrijver was van 1928-1933 lid van de S.D.A.P., maar werd door de leiders systematisch met geweld onderdrukt.” Als student publiceerde hij al in 1912 zijn Kosmisch Humanistische Geschiedenisphilosophie in het studentenweekblad Minerva.
“Wanneer we de positie van de republiek der Vereenigde Nederlanden in de 16de en 17de eeuw beschouwen in verhouding tot die der omliggende naties, dan moeten we vaststellen, dat in dit volk meer energie aanwezig is dan in de andere.” Die energie bleek uit de kunstkracht, handelskracht, wetenschapskracht, industriekracht, denkkracht, wilskracht, geestkracht, “uitingen van één-en-dezelfde kracht: de Levenskracht”. In deze kosmische Levenskracht is “de eenheid en de broederschap van mensch tot mensch geworteld. Dààr is de eenheid van het Mannelijke en het Vrouwelijke. Daar is ook de eenheid van Leven en Dood.”
Deze vulkanische levenskracht stroomt onder de volken. “Waar ze op heel laag peil staat, daar kunnen de volken zich niet ontwikkelen; daar is van beschaving geen sprake, bijv. bij sommige Afrika- en Australië-negers. Waar ze op een hoog peil staat leidt dit tot een leidende positie.” Na een honderdtal jaren geeft het ene volk die levenskracht over aan een ander volk, dat hem op zijn beurt weer overgeeft aan weer een ander volk. In zijn tijd verwacht Smedes de Duitsers als fakkeldragers van de beschaving. “Is mijn diagnose juist – en het vulkanische, Dionysische in het Duitse volk is toch wel een aanwijzing – dan zal het Duitsche volk een revolutie doormaken, waardoor het Europa en de menschheid geestelijk zal kunnen winnen. En de weg naar het hart van Europa en de menschheid heet: Humanisme. Misschien evolueert Nationaal-Socialisme tot Nationaal-Humanisme.”
Daarnaast onderscheidt Smedes het “Kosmische Universeele Levensrhytme” in de geschiedenis. Zijn periodisering van de geschiedenis heeft als maatstaf de levensintensiteit. De levensstroom zorgt voor bloei van de cultuur. “Het komt mij voor, dat deze levenshoogtepunten elkaar opvolgen in een tijdsruimte van circa vierhonderd jaar. En ik schrijf deze toe aan de golfbeweging van de Scheppende Levenskracht, die de menschheid draagt en de geschiedenis voortstuwt. Nu, in 1935 staan we aan het begin van den Levenszomer. Het zal gaan groeien en bloeien – overal. We gaan nu de synthese vormen van Middeleeuwen en Renaissance en bouwen van binnen uit de autonome persoonlijkheid een stijlvolle gemeenschap.”
Hoofdstuk IX handelt over “De Kosmisch-Humanistische Geschiedenis-philosophie contra de Joodsche en de Duitsche Rassentheorie”. Volgens Smedes zijn joden eigenlijk Fenicische kolonisten: “Zoo leven nu nog 15 millioen Phoeniciërs, gemaskerd als Joden, het Uitverkoren Volk, tusschen de Indogermanen en zetten hun kolonistenbestaan voort. Gecamoufleerd als Nederlanders, Franschen, Engelschen, Amerikanen, Russen, zitten ze in de regeeringen van stad, provincie en land en dirigeeren ze de publieke opinie via dag- , week- en maandbladen.” Hij verwerpt het joodse godsbegrip, de joodse geschiedfilosofie, en “de pogingen de macht te grijpen in andere volksgemeenschappen”, maar voor het overige wenst hij ze alle goeds toe. Overigens is hun val veroorzaakt door de hoogmoed te denken dat ze uitverkoren zouden zijn. Dit lot wacht ook de Duitse ariërs. Immers: volken zijn slechts tijdelijk uitverkoren: “de kosmische God verplaatst zijn zetel van ras tot ras, van volk tot volk, omdat Hij alleen de Levende is en Hij de rassen en volken als materiaal gebruikt.”
Verder pleit Smedes voor een Europeesche Vredesmacht. Hij stelt voor dat ieder Europees volk een regiment in de andere landen detacheert die de onafhankelijkheid van het gastvolk zullen verdedigen. “Als uniform had ik mij gedacht die van de Canadese Mounted Police: khaki hoed, roode tuniek, zwarte broek.”
Stolk, prof. (ps. Carol Brubaker)
Carol Brubaker schreef in de jaren ‘60 een reeks spannende boeken die zich afspeelden in Centraal-Afrika. Ze waren geïllustreerd met foto’s die de auteur zelf had gemaakt in de jungle. De inlanders in Brubakers boeken spreken zo: “Bwana dit niet belangrijk zijn, Nzongo zijn nederig vrouw. Nzongo niet weten van leeuw Simba.”
Achter het pseudoniem Brubaker ging in feite professor Stolk schuil, arts en bioloog, hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Stolk had een enorme lijst publicaties op zijn naam staan, vooral op het gebied van tumoren bij vissen. Een medewerker van Stolk, professor Leenen, vond dat het plaatje van een nederzetting in een Brubaker-boek verdacht veel leek op celweefsel onder de microscoop. De andere foto’s bleken te zijn genomen in Artis. En collega’s herkenden zich opeens in de beschrijving van een of ander stamhoofd.
Nader onderzoek van Frank van Kolfschooten (Valse vooruitgang, Amsterdam 1993) bracht aan het licht dat Stolk werd ontslagen wegens fraude met onderzoeksgegevens. Ook in zijn werk kon hij feiten en fictie niet uit elkaar houden. Hij ontpopte zich als een fantast die nog tot in de jaren ’90 een populair-wetenschappelijke rubriek in De Telegraaf schreef, waarin onder meer de mogelijkheid van de maagdelijke geboorte ter sprake kwam.
Vecht, dr. C. F. Ph. D. van der
De Steenen Spreken en Het ‘Teeken’ in Egypteland. Verkorte Uitgave van De Steenen Spreken
Van Stockum, Den Haag, 1947
Van der Vechts centrale stelling: “De Groote Pyramide is niet van Egyptischen oorsprong, staat in geen enkel verband met Egyptisch leven, Egyptischen godsdienst of Egyptische opvattingen en ligt daarom niet op het specifiek terrein van den Egyptoloog.” De piramiden zijn gebouwd door de zogenaamde Israël-naties, waartoe overigens niet Israël zelf behoort, maar wel Engeland. De grote piramide ziet Van der Vecht als een gigantische eeuwigdurende kalender. De verhoudingen tussen de gangen en kamers vertellen iets over de datum van de kruisiging van Jezus, van de Eerste Wereldoorlog, van de dood van Hitler en van het einde der tijden.
Weggelaar, Harry
Atomen zijn ruimteschepen
8ste boekje, Amsterdam, 1981
“Heeft god een dood heelal geschapen, heeft god een heelal geschapen zo stom als een planeet zo dood als een ster – een bewusteloos machien – immers – een ster kan niet zien / nee hoor – want het heelal bestaat niet uit dode dingen maar uit levende wezens. Het heelal is uit god zelf opgebouwd – god bestaat als een oneindig tal levende wezens van allerlaagst tot oneindig hoog allen zijn god zelf.”
De macrokosmos is het allerprimitiefste wezen, want als organisme is het slechts een explosie van melkwegen. De menselijke samenleving is al degelijker gestructureerd en de mens zit op zijn beurt beter in elkaar dan de staat. En in de mens zit de micromens, die de mens overstijgt: “Omdat ze zo enorm veel intelligenter zijn als wij wonen ze niet in huizen maar in ruimteschepen die wij kennen als atomen.” Overigens bestaat de micromens op zijn beurt weer uit mini-microwezens, enzovoort.
Zijn godsbewijs: wij denken dat de wereld werkelijk bestaat, “maar we vergeten daarbij dat de wereld zelf helemaal geen bewustzijn heeft: een steen kan echt niet zien”. Niet de wereld maar wij bestaan werkelijk “want de wereld is pas echt werkelijkheid in ons bewustzijn”. De bezitter van het bewustzijn is het IK: “Iedereen is echter IK want iedereen zegt IK ben IK. Er is dus maar één persoon die IK heet en bezitter is van alle bewustzijn en daarmede de enige die werkelijk bestaat god is zijn naam je eigen IK kun je alleen maar denken en datgene dat je alleen maar kunt denken is de geest aldus is de geest de enige die werkelijk bestaat […].”
Wilkens, Iman
Waar eens Troje lag. Het geheim van Homerus’ Ilias en Odyssee onthuld
Uitgeverij Bigot en Van Rossum BV, Baarn, 1992
Wilkens situeert de Ilias en de Odyssee onder meer in Engeland en Nederland. De heldendichten zijn weliswaar in Griekenland geschreven, maar de mondelinge versie moet al veel eerder – rond 1200 v. Chr. – in West-Europa zijn ontstaan.
Voor wie rekening houdt met klimaat, vegetatie, fauna, voedsel, fysiognomie en religie is het duidelijk: beide heldenepen horen niet thuis in het gebied van de Middellandse Zee. Het regent te veel, om nog maar te zwijgen van mist, sneeuw en wind. De zee wordt afwisselend beschreven als grijs en zwart, maar nimmer als blauw, bovendien maakt ze te hevige getijdenbewegingen. De vegetatie (beuk, wilg, populier) is niet op zijn plaats in een subtropisch klimaat en ook oesters en palingen lijken verdwaald. Verder is er sprake van dijken (Teichos> deich> dijk), die in Griekenland niet bestonden. Toch wordt in Ilias V, 87-94 een strijder vergeleken met een losgeslagen rivier: “Want hij stroomde over de vlakte als een gezwollen rivier in de winter, die met zijn snelle stroom de dijken wegslaat; de aaneengesloten dijken houden hem niet tegen.”
Ook valt de topografie van het boek niet te rijmen met de plattegrond van Griekenland. Op grond van taalkundig bewijsmateriaal situeert Wilkens de epen dan ook in het Noord-Atlantisch gebied. Vervolgens hebben Keltische volkeren de verhalen meegenomen naar Griekenland. De Grieken hebben hun steden dan namen gegeven die zijn ontleend aan de succesvolle verhalen van Homerus. Ze hebben zich er zozeer mee vereenzelvigd dat ze er tenslotte van overtuigd waren dat hun eigen voorvaderen de Trojaanse Oorlog hebben gevoerd. De mystificatie was compleet toen Schliemann op de westkust de ruïnes van Troje dacht te hebben gevonden.
Met behulp van de etymologie weet Wilkens 400 Homerische plaatsnamen te koppelen aan plaatsen in West-Europa. Zo ligt de Trojaanse vlakte in East-Anglia tussen Cambridge en de Wash, een grote baai in de Noordzee. Riviernamen uit de Ilias herleidt hij tot Engelse rivieren: ‘Skamandros’ = ‘Cam’, ‘Grénikos’ = ‘Granta’, ‘Temesé’ = ‘Theems’. Zo verwijst de ‘Hellespont’ naar ‘Hel’, de verpersoonlijking van het Koninkrijk der Doden. De Hellespont is de Noordzee; denk ook aan de namen ‘Helsinki’, ‘Helmond’ en ‘Hellendoorn’. Verder lag Egypte in Normandië; ‘Thebe’ = ‘Dieppe’. De Olympus is de Mont-Blanc (Chamonix< Champs-Olympiques).
De Odyssee bevat in feite een versleutelde zeeroutebeschrijving voor de handel in tin, dat in Cornwall gedolven werd. Hij verschaft informatie over de stadia van inwijding in de Mysteriën. Het mystieke eiland van de priesteres Circe wordt beschreven als een vlak eiland met getijden. Natuurlijk wordt Zierikzee bedoeld, het heiligste der heiligen van de gnostische religie, waar Odysseus wordt ingewijd. In de tekst staat dat Odysseus landt in een haven waar schepen worden hersteld. Schepen herstellen is breeuwen, vandaar brouwen, ergo Brouwershaven. Zijn metgezellen worden veranderd in varkens, beren: er is inderdaad een zandbank die Berendam heet, wat varkenshok betekent. De vader van Circe was Helios, die werd vereerd in Helion, Zonnemaire.
De ingang tot de onderwereld, Hades, ligt op Walcheren. De naam is verwant met die van de Walküren, de dienaressen van Odin. Bovendien staan op het stadswapen van Middelburg de poorten van Hades en het fenikssymbool afgebeeld en op het wapen van Serooskerken drie hondenkoppen: Seroos< Cerberus. Verder is ‘Vlissingen’ natuurlijk ‘Ulyssingen’, ‘Goeree’ = ‘Gyrae’, ‘Flakkee’ = ‘Phylace’, ‘Drente’ = ‘Thracië’. Zo staan de historische, geografische en esoterische aspecten van het boek in één groot verband.