Munch en na Munch
Directeur Rudi Fuchs van het Amsterdamse Stedelijk Museum schroomt niet om archaïsch aandoende sweeping statements af te leveren over de invloed van de ‘volksaard’ op de kunst. Amerikaanse kunst is brutaal, groots van opzet en in wezen oppervlakkig, terwijl Duitse kunst van nature diep en donker, metafysisch is. Werken die niet in dit ranzige wereldbeeld passen, worden door Fuchs dan ook grotendeels geïgnoreerd. In de catalogus van de tentoonstelling “Munch en na Munch” mijmert Fuchs over het specifiek Noorse en noordse karakter van Munchs kunst, dat onder andere in een afwijzing van Frans avantgardisme tot uiting zou komen. De laatste decennia van zijn leven (tussen 1907 en 1944) bouwde Munch dan ook in betrekkelijk isolement stug verder aan zijn ‘noordse’ oeuvre.
Ook een ander punt is voor Fuchs van belang: dat van de ‘traagheid’ van de schilders die doorgaan met het scheppen van een eigen schilderkunstig oeuvre – ook al gebeuren er verder in de kunstwereld allerlei avantgardistische dingen, die de activiteiten van deze schilders wellicht ouderwets doen lijken. En aldus heeft Fuchs een aanknopingspunt om naast het zelden buiten Noorwegen getoonde, gaandeweg minder symbolistisch wordende late werk van Munch (waarvan men een zeer fraai overzicht krijgt), ook werk van hedendaagse schilders te tonen. Om enige affiniteit met Munch te bezitten moeten ze natuurlijk wel Skandinavisch zijn (Kirkeby) of tot de zielsverwante Germanen behoren (Karl Appel, Georg Baselitz, Joseph Beuys, Günther Förg, Markus Lüpertz, Arnulf Rainer, de in dit gezelschap volstrekt misplaatste Gerhard Richter…). Domenico Bianchi en Jannis Kounellis zijn de alibi-zuidelingen. Wat de non-schilder bij uitstek Joseph Beuys op de tentoonstelling te zoeken heeft? Wel, net als Fuchs zag hij in Munch de personificatie van het noordse: “als er iemand noords is, dan is het wel Munch.”
• Tot 9 juni in het Stedelijk Museum, Paulus Potterstraat 13, 1071 CX Amsterdam (020/573.29.11).