width and height should be displayed here dynamically

Nieuw Parijs. Van Monet tot Morisot

Nieuw Parijs. Van Monet tot Morisot, Kunstmuseum Den Haag, 2025, foto Aad Hoogendoorn

In 2024 was het 150 jaar geleden dat in Parijs de eerste impressionistische tentoonstelling plaatsvond in een leegstaand atelier van fotograaf en ballonvaarder Nadar. Vanzelfsprekend vroeg dat om een herdenking, temeer omdat het Franse impressionisme nog altijd populair is. Zo was in Musée d’Orsay de reizende tentoonstelling Paris 1874. Inventing Impressionism te zien. De avant-garde werd er breed uitgemeten, gecombineerd en gecontrasteerd met werk van de behoudende Parijse Salontentoonstellingen. In de Courtauld Gallery in Londen werd een ruime selectie werken van Monet gepresenteerd, schilderijen die hij in en van Londen had gemaakt tijdens diverse verblijven in de stad.

Ook Nederlandse musea pikten een aanzienlijk graantje mee. Onder de aansprekende titel Vive l’impressionismetoonde het Van Gogh Museum afgelopen winter een ruime selectie uit Nederlands museaal en particulier bezit, niet alleen schilderijen, maar ook tekeningen, aquarellen, litho’s, etsen en enig servieswerk van Marie Bracquemond. Beeldhouwkunst mocht niet ontbreken: de usual suspects Rodin, Degas en Rosso met het indrukwekkende Vrouw met sluier (1895, gietsel uit 1919-1923) uit Museum Boijmans Van Beuningen, een werkelijk uitstekende aankoop van toenmalig directeur Sjarel Ex.

Het uitgangspunt van het Van Gogh Museum was om het museaal en particulier verzamelen van impressionistische kunst in Nederland aandacht te geven. Ben ik te negatief als ik opmerk dat het Van Gogh Museum een weinig prikkelende tentoonstelling heeft samengesteld? Fraaie werken waren er genoeg: de Cézanne uit het Kröller-Müller Museum (feitelijk geen échte impressionist), de geweldige late Monet Het huis tussen de rozen (1925-1926) uit het Stedelijk Museum, het in compositorisch opzicht gedurfde Uitzicht door een balkon (1880) van Caillebotte uit het Van Gogh Museum, de uiterst brutale Renoir Staande jonge vrouw (Lise Trehot) (1866) uit de JK Art Foundation (wat een juweel!) en niet te vergeten een aantal Monets, Pissarro’s en Manets die altijd interessant zijn om terug te zien.

Ondanks enkele missers van de eerste orde, mag Nederland zich prijzen met een verzameling impressionisme die ertoe doet. Maar toch. Je zou mogen verwachten dat het verzamelen als rode draad door de expositie loopt en in een (kunst)historisch perspectief wordt geplaatst. Dat daarbij de nodige vragen rijzen, en dat verzamelaars, de kunsthandel en aanverwanten belicht worden, spreekt voor zich. De Collectie Nederland/impressionisme is daar immers uit voortgekomen. Maar een echt relevante ‘probleemstelling’ durfde het Van Gogh Museum om welke reden dan ook niet aan. De kijker moest zich tevredenstellen met wat tekstborden waarop deze of gene verzamelaar werd genoemd: Willem van der Vorm en Franz Koenigs, twee bekende namen. Van het complexe netwerk van atelier, kunsthandel, kunstkritiek, veilingwezen en het museaal en particulier verzamelen viel maar weinig op te steken, en een coherent beeld leverde het niet op.

Wat verder opviel, is dat sculptuur veel ruimte kreeg. In het midden van de grote expositiezaal stonden enkele meer dan levensgrote beelden van Rodin, bronzen en gips. Ook in de begeleidende catalogus gaat Sandra Kisters (met Fleur Roos Rosa de Carvalho medesamensteller van de tentoonstelling) er uitvoerig op in. De vraag is: op grond waarvan precies? Want Rodin staat, ook al wordt het tegendeel vaak genoeg beweerd, nogal ver af van de uitgangspunten van het impressionisme. Hij bewoog zich ook niet in die kringen. Rodin was in wezen nogal conceptueel ingesteld en geldt toch vooral als een voorloper van het expressionisme. De gezichtsuitdrukking en lichaamstaal van bijvoorbeeld de sleuteldragende Jean d’Aire (1884-1886) spreken boekdelen. Dat zowel tentoonstelling als catalogus zoveel aandacht moesten besteden aan Rodin ervaarde ik als ‘bladvulling’ en als knieval voor het grote publiek. Dat de catalogus een naslagwerk zal worden, een hoop die directeur Emilie Gordenker in haar voorwoord uitspreekt, valt sterk te betwijfelen. Zoals ook de tentoonstelling geen geschiedenis zal schrijven. Maar misschien is dat wel te veel gevraagd in een tijd waarin vooral bezoekersaantallen ertoe doen.

Kunstmuseum Den Haag stak veel energie in de voorbereiding van de expositie Nieuw Parijs. Van Monet tot Morisot, die in februari opende. Impressionistisch schilderen leende zich uitstekend voor het vangen van het moment van de dag, het vluchtige leven zoals treffend door Baudelaire verwoord, de talloze kleurnuances in het landschap of op een plein, weelderige klaproosvelden of gazons, de schitteringen van een zonovergoten stadspark, een voorbijsnellend rijtuig, een schaduwpartij. Monet excelleerde in het vastleggen van het Franse landschap, vanaf eind jaren zestig. In het Kunstmuseum valt van dit alles te genieten, vanwege een indrukwekkend aantal uitstekende bruiklenen van Renoir, Manet, Degas, Pissarro en niet te vergeten Bazille met een pre-impressionistisch atelierinterieur. Ruim vijf jaar werd op en af aan deze tentoonstelling gewerkt. Hulde aan conservator negentiende eeuw Frouke van Dijke, die er een nadrukkelijk sociaal-maatschappelijk tintje aan gaf. Van Dijke is ook hoofdauteur van de zeer onderhoudende catalogus. Alleen al Monets De rue Montorgueil in Parijs. Viering van 30 juni 1878 (1878), Manets De rue Mosnier met vlaggen(1878), het prachtige Jeantaud, Linet, Lainé (1871) uit Musée d’Orsay van Degas en de Pont Neuf (1872) van Renoir uit Washington, maken de tentoonstelling een bezoek meer dan waard.

Het Haagse museum koos in tegenstelling tot het Van Gogh Museum wél voor een helder concept, waarin ook stedenbouw en fotografie figureren. Nieuw Parijs stelt de vraag aan de orde hoe de impressionisten en enkele fotografen zich in hun werk verhielden tot de modernisering van Parijs: de gigantische stadsontwikkelingsprojecten die zich voltrokken vanaf het midden van de negentiende eeuw tot in de jaren zeventig (en ook later nog) onder verantwoordelijkheid van prefect Georges-Eugène Haussmann. Grote delen van de metropool werden tijdens de regeringsperiode van keizer Napoléon III in korte tijd met de grond gelijkgemaakt, gemoderniseerd en in een mondain jasje gestoken – brede boulevards, vijf etages hoge woonblokken en aantrekkelijk ogende pleinen. De tijdrovende bouw van de Opéra van architect Garnier baarde opzien, de langs de Seine flanerende bourgeoisie wilde gezien worden. Het lijkt alsof de impressionisten vrijwel geen oog hadden voor de ernstige gevolgen (extreme armoede, dakloosheid, ziektes) die de haussmannisation met zich meebracht, met uitzondering misschien van Manet. Fotografen daarentegen – met als belangrijkste Charles Marville – richtten hun lens juist wél op afbraak, bouwputten en vervallen bouwcomplexen. Dat contrast is fascinerend en zet je als kijker op scherp. Hoe zagen die armoedige interieurs er overigens uit? De trein van het kapitalisme denderde voort, hele bevolkingsgroepen in vertwijfeling en wanhoop achterlatend. Het had rampzalige gevolgen voor arbeidersgezinnen en leverde ellendige situaties op. Tot overmaat van ramp brak in juli 1870 de Frans-Pruisische oorlog uit, die resulteerde in tienduizenden doden en talloze gewonden. Nog geen jaar later werd de Commune de Paris opgericht, een groepering links-revolutionairen van diverse pluimage die amper twee maanden regeerde. 1871 ging de geschiedenisboeken in als année terrible, met de Burgeroorlog in Parijs als dieptepunt. Maar Caillebotte en anderen schilderden de bourgeoisie met hoge hoeden, dames met parasolletjes, kleurrijke straatscènes, straten vol met vlaggen enzovoort. Dat is wat de bourgeoisie graag wilde zien en kopen, dus dat is waar kunstenaars, hoe verschillend ook van karakter, aan tegemoetkwamen.

Een tentoonstelling als deze vraagt om meer achtergrondinformatie over Haussmann. Zijn bekende portret uit Musée Carnavalet in Parijs ontbreekt, net als de spotprenten die over hem werden gemaakt, met uitzondering van de impliciete kritiek van Daumiers litho’s. De felle weerstand die hij opwekte, komt dus amper aan bod. In de eerste zalen had hij dan ook meer reliëf kunnen krijgen. En waarom een matige Cézanne tonen, in relatie tot Jongkind, terwijl de grote expositie Cézanne et Paris (Musée de Luxembourg, 2011-2012) haarfijn aantoonde hoezeer de ‘meester van Aix’ verknocht was aan Parijs? Drie treffende Cézannes hadden deze tentoonstelling nog overtuigender gemaakt.

 

Nieuw Parijs. Van Monet tot Morisot, tot 10 juni, Kunstmuseum Den Haag, Stadhouderslaan 41.