width and height should be displayed here dynamically

Nieuwe publicaties

Liesbeth Decan. Conceptual, Surrealist, Pictorial. Photo-based Art in Belgium (1960s – early 1990s). Leuven: Leuven University Press, 2016. 280 blz. 89 afb. ISBN 978-94-6270-077-2

Sinds het begin van de vorige eeuw experimenteerden kunstenaars met fotografie. Soms leidde dat tot volwaardige artistieke resultaten (denk aan Man Ray of El Lissitzky). Het medium werd echter pas in de jaren zestig algemeen erkend als een artistieke praktijk, dankzij het gebruik van fotografie in pop art, conceptuele kunst en land art. Het waren toen vooral Amerikaanse kunstenaars die de camera hanteerden, maar ook in België zijn kunstenaars te vinden die het fotografische beeld een belangrijke, zoniet exclusieve plaats gaven in hun oeuvre. In 1980 schreef Karel J. Geirlandt in de tentoonstellingscatalogus Kunst en Camera / Art et Photographie dat het gebruik van de fotografie in de Belgische kunst nog steeds terra incognita was. Enkele sporadische essays in tijdschriften of kunstenaarsmonografieën uitgezonderd was toen nog geen systematisch onderzoek gevoerd. Hij roept dan ook op om deze lacune zo snel mogelijk in te vullen. Na deze oproep heeft het dus nog meer dan dertig jaar geduurd vooraleer dit historisch onderzoek voor het eerst werd uitgevoerd. De auteur Liesbeth Decan koos ervoor om de tien meest representatieve kunstenaars te selecteren en te bespreken. Onder de titel The 1960s: A Pioneering Photoconceptualism behandelt ze Marcel Broodthaers, Jacques Charlier en Jef Geys. In het tweede hoofdstuk The 1970s: Photoconceptualism’s Heyday komen Jacques Lennep, Jacques Lizène, Philippe Van Snick en Danny Matthys aan bod. Ten slotte krijgen Jan Vercruysse, Ria Pacquée en Dirk Braeckman een plaats in het derde hoofdstuk The 1980s: Towards the Photographic Tableau. Voor een boek over fotografie in de kunst zijn de afbeeldingen nogal klein. Dikwijls zijn de illustraties als kleine blokjes in de tekst geschoven of krijgen ze een bescheiden plaats in de rand van de tekst. Men kan dit jammer vinden, maar hierdoor krijgt het boek wel het karakter van een theoretische verhandeling. Op het einde duikt plots een katern op met een elftal grote afbeeldingen in kleur, wat een beetje ouderwets (of krenterig?) overkomt. Het boek sluit af met een overzichtelijke tijdbalk, die de belangrijkste kunstinstellingen en galeries uit die periode samenbrengt, en een uitgebreide bibliografie.

 

Elizabeth Einberg. William Hogarth. A Complete Catalogue of the Paintings. London: Yale University Press, 2016. 432 blz. 510 afb. ISBN 978-0300221749

De naam van de Britse schilder William Hogarth (1697-1764) doet niet veel belletjes rinkelen. Nochtans was hij bijzonder populair in de achttiende eeuw en was er zelfs sprake van een ‘Hogarthomanie’ die duurde tot halverwege de 19e eeuw. Ondertussen vinden velen dat William Hogarth zijn artistiek talent overschatte; anderen vinden dan weer dat hij te veel hengelde naar de gunst van het publiek. Naast vele portretten schilderde Hogarth narratieve taferelen vol humor en sociale satire. Zijn narratieve schilderijenreeksen zijn vernieuwend en worden door sommigen beschouwd als voorlopers van de hedendaagse strip. De populariteit van Hogarth veroorzaakte destijds een grote kopieergolf. De anonieme navolgers zijn legio. Pas in 1949 verscheen voor het eerst een moderne catalogus van zijn schilderijen, samengesteld door Ronald Brymer Beckett. Ondertussen zijn de technische hulpmiddelen geëvolueerd en de archieven verder uitgespit. Elizabeth Einberg begon meer dan twintig jaar geleden met de samenstelling van deze nieuwe catalogus. Het lijvige boek, uitgegeven in een foedraal, bevat 257 nummers. Van elk werk beschreef Einberg uitgebreid de iconografie. Ze maakt vooral duidelijk hoeveel betekenis er zit in de vele details. De auteur hield zich strikt aan deze iconografische benadering en kan niet betrapt worden op stilistische analyses of vergelijkingen. Omdat de meeste schilderijen zich in musea bevinden, is deze catalogue raisonné veeleer bestemd voor gespecialiseerde bibliotheken, onderzoekers en kunstwetenschappers dan voor de kunstmarkt. De vele grote afbeeldingen, afgewisseld met beelden van details, laten een groter publiek toe om het oeuvre te ontdekken. Het is vooral dit soort wetenschappelijke boekwerken dat de discussie over het ‘verdwijnen’ van het boek in het digitale tijdperk overbodig maakt. Opvallend is dat bijna alle schilderijen zich in Britse of Amerikaanse musea bevinden. Het Louvre en de Alte Pinakothek in München bezitten elk één werk van William Hogarth. Ook een handvol kleinere buitenlandse musea bezit een werk, waaronder het Museum voor Schone Kunsten in Gent.

 

Gerhard Theewen (red.). Salon. Köln: Salon Verlag, 2016. ISBN 978-3-89770-342-7

Tussen 1977 en 1982 verschenen elf afleveringen van het tijdschrift Salon, dat uitsluitend visuele bijdrages bevatte van bekende en minder bekende kunstenaars. Hans Peter Feldmann leverde telkens het beeld voor de cover. Nu, bijna veertig jaar later, besliste de uitgever Gerhard Theewen om het tijdschrift nieuw leven in te blazen. De vormgeving is vernieuwd, maar herkenbaar. Het beeld op de cover wordt nu geleverd door de Duitse kunstenaar Peter Piller. Ondertussen verschenen drie nummers met bijdrages van onder anderen Manor Grunewald, Klaus Rinke, Johannes Wohnseifer, Peter Buggenhout, Mark Dion en Walter Dahn. Het tijdschrift bevat nooit teksten of essays en de kunstenaars worden alfabetisch gepresenteerd in zwart-wit. Salon heeft bovendien enige verzamelwaarde doordat het vooral werken bevat die exclusief voor het tijdschrift zijn gemaakt.