width and height should be displayed here dynamically

Ökonomien der Zeit

Dat tijd geld is, is nauwelijks nog een gemeenplaats te noemen, eerder één van de geboden van de huidige economie. Tegen die reductie van de tijd wil de tentoonstelling Ökonomien der Zeit ingaan. Afgezien van twee bijdragen in de inkomhal vindt de expositie plaats in het keldergedeelte van het – na de verhuizing van het Wallraf-Richartz-Museum – heringerichte Museum Ludwig, op de plek waar vroeger de pop art werd tentoongesteld. Wie de trap afkomt, wordt echter eerst afgeleid door de monumentale installatie van Isa Genzken en Wolfgang Tillmans, die eigenlijk maar tot 17 februari te zien zou zijn en geen onderdeel van de tentoonstelling is. Voor Tillmans’ monumentale fotoprint van een ruimte met restanten van een feest plaatste Genzken twee spiegelwanden, die (op enige afstand) loodrecht op het beeld staan. De verschillende spiegelingen van bezoekers en van (delen van) Tillmans’ in rood gedrenkte, verlaten ruimte scheppen een prachtige, verstilde tijd-ruimte die veel werk in Ökonomien der Zeitdoet verbleken. Juist in de nabijheid van dit project zijn ook nogal zwakke werken te vinden: Henrik Olesen verkondigt hier iets over homoseksualiteit in de tenenkrommende vorm van een ei dat ligt op een Italiaanse krant met een bericht over ‘buitenlandse’ vogels in Italië. De titel poogt een link met Broodthaers te leggen, maar het wordt er alleen maar gênanter door. Ook Edson Barus levert houterige statementkunst. Zijn installatie contrasteert een rozenkrans van sigarettenpakjes met een verwijzing naar de verwerking van marihuana, hetgeen ons iets moet leren over de schaduweconomie die naast de ‘officiële’ bestaat.

Verderop wordt het gelukkig beter, met een dubbele videoprojectie van Andrea Fraser, waarin de kunstenaar te zien is als revolutionaire Mexicaanse boerin te paard (een fragment uit een film van Olivier Debroise over het ontstaan van Eisensteins Que Viva Mexico! uit 1931) en tevens in de rol van de kunsthandelaar Frances Flynn Paine. Van deze laatste ontdekte Fraser een brief uit 1930, gericht aan Mrs Rockefeller, waarin Flynn Paine betoogt dat communistische Mexicaanse kunstenaars zoals Diego Rivera hun politieke denkbeelden in een mum van tijd laten varen, als ze maar Rockefellerdollars en tentoonstellingen in de VS krijgen. Het is een fraaie, met grimmig plezier gemaakte meditatie op revolutionaire romantiek en nuchtere kapitalisten, die er alle vertrouwen in hebben dat het maar een kwestie van tijd is voor revolutionairen óók nuchtere kapitalisten worden. Helaas staat het geluid erg zacht, zodat men niet kan horen dat Fraser alias Flynn Paine een fragment uit die brief citeert. Eran Schaerf draagt een installatie bij die bestaat uit een blauwgroene dansvloer met een cassetterecorder die geluiden opneemt en enkele seconden later weergeeft. Terwijl de media voortdurend de indruk van onmiddellijkheid en ‘liveness’ proberen te wekken, grijpt Schaerf terug naar het gebruik van ‘time delay’ uit de jaren zestig, toen onder meer William Burroughs en Ken Kesey deze techniek inzetten als vervreemdend procédé. De werking van een en ander kon tijdens mijn bezoek helaas niet worden getoetst – het cassetterecordertje was defect. Van ontbrekende of slechte klank had een andere presentatie in dezelfde zaal geen last: de boekenkast met uitgaven van Merve Verlag, de uitgeverij die Duitsland al decennialang voorziet van vertalingen van Franse denkers als Deleuze en Baudrillard. Dit archief zou de “met breuklijnen doortrokken denk- en leesbeweging” van de twee eigenaren moeten illustreren, maar daarvoor had men toch iets meer moeten doen dan alleen maar boeken chronologisch in een kast plaatsen.

De Mervehoek is niet de enige plek in de tentoonstelling waar archieven – als opslagplaatsen van historische tijd – een belangrijke rol spelen. Zo heeft Jean-Luc Moulène zich in zijn fotoreeks Trente-neuf objets de grève ontpopt als een soort archivaris van de afwijkende producten (of objecten) die worden geproduceerd in firma’s waar wordt gestaakt – van een krantenpagina met witte vlakken in plaats van foto’s, tot het bordspel Chomageopoly. Moulène archiveert momenten waarop bedrijven niet zoals gebruikelijk meedraaien in de economie, maar niet-economische producten voortbrengen. Ook is er een presentatie van het Duitse fototijdschrift Ohio, samengesteld door Hans-Peter Feldmann, dat enigszins vergelijkbaar is met het Nederlandse Useful Photography. In vitrines ligt hier onder meer een prachtige, bijna Becherachtige serie zwartwitfoto’s van Hochsitze (de houten uitkijkposten van jagers), genomen door ene Dr. Burkhard Braun; er is ook een serie televisieopnames van de in de jaren tachtig overleden entertainer Hans Rosenthal. De toe-eigening van dergelijk ‘onartistiek’ beeldmateriaal door kunstenaars gaat soms gepaard met een enigszins onsmakelijke combinatie van arrogantie (kijk toch eens, wat een knullige, naïeve beelden) en adoratie (dit is tenminste echt, dit is authentiek), maar hier krijgen die beeldcollecties de kans om hun eigen systematiek en obsessionaliteit te ontvouwen, en de lof te zingen op het alledaagse en het efemere. Vergeleken daarmee is het project Interarchiv van de Kunstraum der Universität Lüneburg dan weer schrijnend. Het bestaat uit statistieken op basis van het archief van Hans-Ulrich Obrist, waarbij we te weten komen welke kunstenaars er hoe vaak in voorkomen, enzovoort. Het feit dat men uitsluitend met statistieken werkt, resulteert in een pseudo-wetenschappelijke look. Men vraagt zich af wat daar de bedoeling van is – tenzij mythologisering en statusverhoging van de heer Obrist. Het spijtige is ondertussen dat niet gethematiseerd wordt hoe beeldarchieven steeds meer tot voorwerp van speculatie worden – zie het commercieel digitaal beeldarchief dat Bill Gates aan het uitbouwen is. Alternatieve archieven krijgen juist in relatie tot dergelijke ontwikkelingen reliëf: ze reduceren het verleden niet tot beelden waar ‘vraag naar is’.

Ökonomien der Zeit is minstens evenzeer een boek als een tentoonstelling. Waar de tentoonstelling behoorlijk hermetisch is, en er niet altijd voldoende informatie bij werken wordt gegeven, staat het boek, met aandacht voor de kunstenaars en essays door onder meer Antonio Negri, Tom Holert en Barbara Hess, wat beter op eigen benen. De pseudo-interessante indeling, die de maanden van het jaar volgt, levert echter niet bepaald een heldere structuur op, en een of twee scherpe en heldere inleidende teksten (die van Hans Christian Dany en Astrid Wege blijft steken in opsommingen en moeizame formuleringen) waren het geheel ten goede gekomen. Ökonomien der Zeit wordt ongetwijfeld gedragen door een oprechte belangstelling voor alternatieven voor de dominante ‘tijdseconomie’, zoals die door Thomas Frank in zijn verbijsterende analyse van de instortende new economy wordt uitgebeend. Door de rommelige opzet gaat het geheel echter te veel lijken op de simulatie van inhoud, zoals we die uit iets te veel kunstpublicaties kennen: als het maar interessant staat, als er maar wat intrigerende kreten vallen, als het er maar cooluitziet bij het doorbladeren.

 

 Ökonomien der Zeit loopt tot 2 juni in Museum Ludwig, Bischofsgartenstrasse 1, 50667 Keulen (0221/221.223.79; www.museenkoeln.de). De tentoonstelling is later nog te zien in de Akademie der Künste in Berlijn (14 juli tot 8 september) en het migros museum für gegenwartskunst in Zürich (9 november tot 5 januari 2003). De publicatie Ökonomien der Zeit is uitgegeven door Revolver – Archiv für aktuelle Kunst in Frankfurt en kost 20 euro (ISBN 3-934823-512-1).