Ondertussen in het S.M.A.K.
In december 2003 krijgt het SMAK een nieuwe directeur: de Amerikaan Peter Doroshenko, voordien werkzaam in het Institute of Visual Arts (University of Wisconsin, Milwaukee). Na amper elf maanden dienst, op 25 november 2004, wordt Doroshenko door de raad van bestuur aan de deur gezet. Wat is er in die tijd gebeurd? Het is een affaire die vele vragen oproept, waarvan de meeste tot nu toe onopgelost bleven, mede door het spreekverbod dat het SMAK Doroshenko oplegde. We proberen die vragen in kaart te brengen en, waar mogelijk, een antwoord te geven.
Al lang rees de vraag wie Jan Hoet zou opvolgen. Een internationale jury, onder leiding van Harald Szeemann, kiest uiteindelijk voor de relatief onbekende Peter Doroshenko. We herinneren ons de beelden op het VRT-journaal: Hoet leidt de nieuwbakken directeur rond in het museum, en verklaart voor de camera dat Doroshenko de juiste man op de juiste plaats is. Een gênante situatie, die de sfeer tekent waarin de nieuwe directeur van start moet gaan.
Hoet heeft de aanstelling van Doroshenko voor de raad van bestuur door dik en dun verdedigd. Nochtans weet hij na het ontslag op de VRT-radio laconiek te melden dat hij reeds na drie maanden begrepen had dat zijn opvolger verkeerd gecast was. Hoe kan Hoet dat zeggen zonder zichzelf in vraag te stellen? Is iemand die zo snel van mening verandert zelf wel te vertrouwen? Zegt Hoet op Radio 1, na het ontslag: “We moeten nu iemand zoeken zoals ik.” Voortdurend blijft Hoet over ‘zijn’ museum spreken. Het zorgt voor een ziekelijke situatie, die zal aanhouden zolang zijn pestilente geest door de gangen van het Gentse museum waart.
Hoet liegt ook. In Ter Zake van 30 november 2004 beweert hij dat de bezoekersaantallen drastisch terugliepen, tot “25 mensen per dag”. Los van het feit dat dit helemaal niet ter zake doet, klopt het ook niet. Doroshenko haalde in zijn eerste seizoen zo’n 80.000 bezoekers, 10.000 minder dan in 2003. En dat met minder dan een kwart van het aantal openingen! Elke bedrijfsleider zou daarvoor tekenen.
Een echt beleidsplan schrijft Doroshenko niet. Hij wordt daartoe ook niet uitgenodigd – zijn aanstelling verloopt al even hectisch en duister als zijn ontslag. Wel voert hij na zijn aantreden verscheidene gesprekken, onder andere met zijn staf, met kunstenaars en met collectioneurs. Doroshenko beseft dat er werk aan de winkel is. De problemen waarmee het SMAK kampt, zijn nauwelijks te overzien: er is een gebrek aan financiële middelen, aan plaats om de collectie te stockeren, aan methodes om de collectie te conserveren en te restaureren. Van personeelsbeleid is er nooit sprake geweest. Het personeel heeft bovendien nooit de ruimte gekregen om de hen toegedichte functies daadwerkelijk uit te oefenen. Doroshenko beslist dat het tijd is om het huis te professionaliseren en komaf te maken met de nefaste invloed van de bemoeizieke Hoet en het amateurisme van de Vereniging. Een eerste reeks praktische maatregelen wordt doorgevoerd. Zo krijgt het personeel eindelijk deugdelijk materiaal. Doroshenko maakt ook een einde aan het informele personeelsbeleid. Hij staat een professionele en bedrijfsmatige aanpak voor. Op het artistieke vlak wenst hij het SMAK in een internationaal netwerk in te schrijven. Gezien de geringe middelen moet men keuzes maken: gedaan dus met Watou en de plannen om een dependance op te richten in Bredene.
Ook met de raad van bestuur treedt Doroshenko in overleg. In dat bestuur zetelen de volgende leden: Sas Van Rouveroij (voorzitter van de raad van bestuur en schepen van cultuur van Gent), Dirk Schutyser (collectioneur en voorzitter van de Vereniging van het SMAK), Johan Decavele (dienst culturele zaken Gent), Sven Jacobs (zakelijk leider van het SMAK), Adrien De Vos, Philippe Kempeneers (collectioneur), Frank Schelstraete (bedrijfsleven), Hans Martens (voormalig artistiek leider van het Caermersklooster, nu werkzaam op het kabinet van minister van cultuur Bert Anciaux), Ann Pieters, Ilse Schouteden (allebei bedrijfsleven), Fien Sabbe (VRT-journalist) en Edith Doove (voormalig directeur van het Museum Dhondt-Dhaenens). Ook Jan Hoet zit nog in de raad van bestuur. Een ongelofelijke situatie: de voormalige directeur maakt niet alleen deel uit van de commissie die zijn opvolger benoemt, maar kan die opvolger vervolgens als bestuurder voortdurend op de vingers tikken.
Naast een raad van bestuur is er ook een zogenaamd dagelijks bestuur, een kwartet bestaande uit Schutyser, Jacobs, Kempeneers en Martens. Twee leden van dit dagelijks bestuur zijn (voormalige) beheerders van de Vereniging. Martens van zijn kant zegt wel uit het bestuur te zullen stappen, maar officieel is dat nog niet gebeurd. Dit clubje denkt en leeft nog helemaal in de geest van Hoet. Het is in dit dagelijks bestuur dat de afrekening met Doroshenko minutieus wordt voorbereid, als in een maffiafilm.
De leden van de raad van bestuur worden twee dagen voor Doroshenko’s ontslag door het dagelijks bestuur ingelicht. Twee punten worden Doroshenko ten laste gelegd: hij communiceert slecht, en hij voorziet te weinig ‘publieke momenten’. Wat dit laatste betreft, daarvan was men op de hoogte bij zijn aanstelling. Aan iedereen die het horen wilde, had Doroshenko verklaard dat er aan dat krankzinnig hoge aantal publieke momenten een einde moest komen. Wat het verwijt over zijn slechte communicatie betreft: voorzichtige navraag bij het personeel wijst uit dat de meningen daarover verdeeld zijn. Sommige personeelsleden vonden dat Doroshenko te weinig energie uitstraalde; anderen bleken verheugd over de transparantie en efficiëntie van zijn (personeels)beleid.
Op de avond van de 25ste november oefent het dagelijks bestuur druk uit op de raad van bestuur om het door hen voorgestelde ontslag gezamenlijk te bekrachtigen. Maar hoe zwaar wegen de argumenten eigenlijk om tot zo’n drastische beslissing over te gaan? Op de raad van bestuur is geen onvertogen woord gevallen aan het adres van Doroshenko. Het dagelijks bestuur heeft Doroshenko misschien gekapitteld, in de plenaire vergadering van het bestuur is het nooit tot een kritische analyse van zijn beleid gekomen. Ook een tussentijdse evaluatie is uitgebleven. Het voorstel om Doroshenko te ontslaan komt dan ook als een complete verrassing.
Bij gebrek aan inhoudelijke argumenten voeren Schutyser en Jacobs aan dat ze zullen opstappen indien het ontslag niet aanvaard wordt. “En waar zou het museum dan staan?” Uiteindelijk stemmen slechts twee leden tegen, Fien Sabbe en Edith Doove, die zelf opstapt nadat de andere leden van de raad Doroshenko’s ontslag bekrachtigen. Samen met Luc Tuymans en Philippe Pirotte leidt zij het protest tegen de gang van zaken en brengt zij het nieuws in de media. We vernemen ook dat het personeel zijn beklag doet omdat het niet gehoord is in de hele affaire. De raad van bestuur belooft daarop met alle personeelsleden een gesprek te hebben. We weten nu dat in die gesprekken ook en misschien vooral bedreigingen zijn geuit tegen personeelsleden die publieke verklaringen zouden willen afleggen. Ook Jan Hoet zou in zijn gekende agressieve stijl personeelsleden hebben geïntimideerd. De personeelsleden die wij contacteerden, hebben in ieder geval enkel verklaringen willen afleggen onder de absolute voorwaarde van anonimiteit.
De door het dagelijks bestuur aangevoerde argumenten om Doroshenko de laan uit te sturen wegen zeer licht, zodat haast onmiddellijk de vraag rijst: wat zijn de werkelijke redenen voor het ontslag? Indien we de lijst bekijken van zijn aankopen, en deze vergelijken met de aankopen uit de voorbije jaren, dan valt op dat Doroshenko bepaald andere werken koopt, bij heel andere galeristen. Zou het kunnen dat het ongenoegen bij galeristen waar vroeger wel en nu niet of veel minder gekocht wordt, de bal mee aan het rollen heeft gebracht? Meerdere bronnen stellen dat het dagelijks bestuur nog een argument achter de hand houdt. Doroshenko zou gefraudeerd hebben. Als dat werkelijk zo is, waarom wordt dat dan niet onmiddellijk op tafel gelegd? Omdat die beschuldiging niet deugt? Men kan zich in elk geval voorstellen dat de Nederlandsonkundige Doroshenko dagelijks documenten moest ondertekenen die hij onmogelijk kon begrijpen. Daarvoor kon hij terugvallen op zijn staf. Maar in hoeverre waren alle leden van die staf te vertrouwen?
Schutyser verwoordt het zo: “We zitten in een storm, maar we kunnen ons niet verdedigen” (De Tijd, 1 december 2004). Hoezo, niet kunnen verdedigen? Schutyser zegt dat hij zwijgplicht opgelegd kreeg van de raad van bestuur. Maar de raad van bestuur, dat is hij zelf!
Het SMAK gokte erop dat het ontslag van Doroshenko weinig commotie zou veroorzaken. Men dacht zich op voorhand te hebben ingedekt door te schermen met de naam van Doroshenko’s opvolger: de Zwitser Ralf Beil. Die wordt precies één keer telefonisch gecontacteerd, en de slotsom van dat telefoongesprek is dat Beil nog geen beslissing neemt. Als Beil twee weken later het SMAK bezoekt, vindt niemand van het bestuur het de moeite waard om deze zogenaamde opvolger te ontmoeten.
Inmiddels is er voor de duur van een half jaar een interim-directeur aangesteld, Philippe Van Cauteren, opnieuw een man uit de kweekvijver van Hoet. Hij maakt al onmiddellijk een slechte beurt. Volgens hem “is er een valse tegenstelling tussen de lokale en de internationale werking van het museum in het leven geroepen” (De Standaard, 17 december 2004). Maar men had Doroshenko toch juist gevraagd om vanuit die tegenstelling te werken – wat hij ook gedaan heeft. Van Cauteren is een volstrekt ongeloofwaardige keuze, waarmee het dagelijks bestuur hoopt dat het wel zal koelen zonder blazen. Volgens Schutyser is de crisis begin december immers al bezworen. Pure grootspraak: het SMAK verkeert in een permanente crisis. Deze crisis kan alleen met een zeer doortastende aanpak verholpen worden.
Wat moet er in de toekomst gebeuren? Als buitenstaander is het moeilijk te beoordelen of Doroshenko een goed directeur was. De beleidswijzigingen die hij wilde doorvoeren, moeten echter op de agenda blijven staan. Verder dringen zich ingrijpende institutionele hervormingen op. Zo moet het dagelijks bestuur worden opgedoekt. De dagelijkse werking van een museum dient bij de directeur en zijn staf te liggen. Een apart controleorgaan, dat achter de rug van de staf én die van de raad van bestuur opereert, staat een gezonde werking van een instituut in de weg. Het dagelijks bestuur heeft zich bovendien onmogelijk gemaakt. Alle leden – Schutyser, Jacobs, Kempeneers en Martens – zijn verbrand. Deze heren dienen zich volledig terug te trekken uit de werking van het SMAK. In het verlengde daarvan moet de Vereniging zichzelf niet langer als de kern van het SMAK beschouwen. Ze moet eindelijk worden wat ze al lang had moeten zijn: een onschadelijk vriendenclubje dat hand- en spandiensten verricht. Voorts behoren alle leden van de raad van bestuur zich af te vragen hoe zij zich in deze affaire hebben opgesteld en of zij nog kunnen zetelen. Het is in ieder geval duidelijk dat Hoet moet opstappen. Directeurs moeten niet beslissen over hun opvolger en zeker niet institutioneel met elkaar te maken hebben. Dat is een basisregel van goed bestuur. Ook de positie van Van Rouveroij is onhoudbaar. Het is niet wenselijk dat de stad Gent zich rechtstreeks bemoeit met het beleid van het SMAK. Indien dat statutair niet kan, dan moeten de statuten worden aangepast. Ten slotte moet men op zoek gaan naar een krachtig figuur die dit museum optilt naar een werkelijk internationaal niveau. De kandidatuur van Hans Martens, gedoodverfd opvolger voor Doroshenko en recht uit Hoets schutkring, is dus problematisch.
En om de zaak rond te maken: Doroshenko mag dan al niet kunnen of willen terugkeren naar het SMAK, publiek eerherstel is het minste wat hij verdient.