width and height should be displayed here dynamically

Over de situatie van de archieven inzake beeldende kunst in België

Paneldiscussie met Jan Ceuleers, Virginie Devillez, Fredie Floré en Hans de Wolf, gemodereerd door Koen Brams & Dirk Pültau

Dirk Pültau: In een eerste ronde willen we jullie vragen om kort aan te geven hoe jullie in aanraking komen of zijn gekomen met archieven. Fredie, wil jij als eerste het woord nemen?

Fredie Floré: Voor mijn proefschrift Lessen in goed wonen, dat handelt over vormen van woonvoorlichting in de periode tussen 1945 en 1958, heb ik uitgebreid onderzoek verricht in diverse archieven, gaande van archieven van Vlaamse, Waalse en Brusselse huisvestingsmaatschappijen, over private archieven van ontwerpers en architecten, tot provinciale, stads- en rijksarchieven. Mijn onderzoeksdomein grenst aan de kunstkritiek en om die reden heb ik bijvoorbeeld ook het Archief voor Hedendaagse Kunst van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België bezocht. Momenteel ben ik als docent verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en als onderzoeker aan de Universiteit Gent. Ook in die hoedanigheid consulteer ik vaak archieven.

Jan Ceuleers: Ik heb lange tijd gewerkt bij uitgeverij en boekhandel Kritak. Ik schreef toen ook geregeld teksten, bijvoorbeeld voor De stoute jaren ’58-‘68, een uitgave van Kritak. Voor het boek werkte ik samen met Johan De Vos. Samen hebben we verschillende fotoarchieven bezocht, onder andere van Belga en Humo. Eind jaren 80 ben ik aan de slag gegaan als antiquaar en ben ik beginnen samenwerken met Ronny Van de Velde. Wij kopen en verkopen zeldzame boeken, documenten, foto’s en handschriften in verband met moderne kunst en literatuur, met de nadruk op de avant-garde, van Francisco Goya tot Marcel Broodthaers. Bij voorkeur handelen we in integrale bibliotheken en archieven.

Hans De Wolf: Ik ben als hoogleraar verbonden aan de vakgroep Kunstgeschiedenis van de Vrije Universiteit Brussel. Mijn onderzoeksgebied is de moderne en hedendaagse kunst. Voor mijn proefschrift over Het Grote Glas van Marcel Duchamp heb ik talloze archieven bezocht, onder andere in Philadelphia, New York en New Haven. De mooiste vondst deed ik in de Beinecke Rare Books and Manuscripts Library van Yale University in New Haven: een postkaart van Marcel Duchamp gericht aan Katherine Dreier. Een onvoorstelbare ontdekking! Ik hou ervan om in archieven te werken.

Virginie Devillez: Hoe ík in de wereld van de kunstarchieven ben beland? Ik ben geen kunsthistorica — ik heb een proefschrift in de geschiedenis behaald aan de Université Libre de Bruxelles, dat getiteld is Kunst aan de orde. Kunst en Politiek in België 1918-1945, een zowel politicologisch als kunsthistorisch project. Ik heb in vele en heel verschillende archieven onderzoek verricht. Als historicus sta je immers onder een geweldige druk om zoveel mogelijk uitspraken te doen die gebaseerd zijn op bronnenonderzoek. Ik heb onderzoek gedaan in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, het Rijksarchief… Wellicht dankzij mijn terreinkennis ben ik op een gegeven moment gevraagd door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten om de leiding te nemen over het Archief voor Hedendaagse Kunst in België (AKHB). Ik sta onder andere in voor de verwerving van archieven, via schenking of via aankoop. Ik heb enkele zeer belangrijke archieven weten veilig te stellen, ook op het vlak van mijn eigen interessesfeer: de kunstmarkt, de galeries en de verzamelaars. Op dit terrein ben ik ook nog steeds actief als onderzoeker. Ik ben gefascineerd door de inzichten en strategieën van voormalige verzamelaars zoals Philippe Dotremont en Bertie Urvater. Zij dachten en handelden op een geheel andere wijze dan wij vandaag.

D.P.: Kan je iets meer vertellen over de geschiedenis van het Archief voor Hedendaagse Kunst in België?

V.D.: Het archief heette oorspronkelijk Les archives d’expressionnisme en Belgique. Het is tot stand gekomen op het einde van de jaren 50 onder impuls van de Association Internationale des Critiques d’Art (AICA), net zoals Les archives du cubisme in Frankrijk en Les archives du futurisme in Italië. In de Koninklijke Musea en ook elders is het aandachtsgebied na verloop van tijd verbreed tot het hele terrein van de moderne en hedendaagse kunst. Ook het beleid inzake verwerving is grondig gewijzigd.

D.P.: In welke zin?

V.D.: Vroeger kochten de Koninklijke Musea meer individuele documenten. Als gehele archieven werden verworven, dan werden deze ‘ontmanteld’. Alle stukken werden gecatalogeerd per kunstenaar. Het AKHB zag zijn archief als een documentatiecentrum. De herkomst van die stukken uit een bepaald archief en de betekenis die ze daaraan ontleenden, werden uitgewist. Dat doen we nu niet meer. De archieven blijven als geheel behouden. Bovendien treden we nu veel meer proactief op. Ik ga op zoek naar archieven. Ik neem contact op met erfgenamen. Ik doe aan prospectie en ik probeer archiefeigenaars te overtuigen om hun eigendom te schenken of te verkopen aan de Koninklijke Musea. Of het nu om schenking of om verkoop gaat, ik probeer hen te overtuigen om het archief als geheel te behouden.

J.C.: Toen de Koninklijke nog archieven uit elkaar haalde, was dat in de Verenigde Staten al lang verleden tijd.

V.D.: Ja, dat klopt.

J.C.: De archieven zijn ‘wederstelbaar’, als ik het goed begrepen heb, want de oorsprong van alle documenten is weergegeven, maar ze effectief weer samenvoegen zou een bovenmenselijke opgave zijn. Het organische geheel is in feite voorgoed weg.

V.D.: Ja, maar we doen het nu dus helemaal anders.

D.P.: Wat is het verzamelgebied van het Archief van de Koninklijke Musea?

V.D.: Ik heb het beleid van het Archief voor Hedendaagse Kunst bijgesteld toen ik er begon te werken. Je kan immers geen archief uitbouwen dat over alles handelt. Het was belangrijk om een kern te definiëren. We concentreren ons op Belgische kunstenaars die in België of elders in de wereld hebben tentoongesteld. Dat is onze focus.

 

2.

Koen Brams: Hans en Fredie, jullie zijn werkzaam aan universiteiten en begeleiden studenten bij hun verhandelingen of scripties. Hoe bereiden jullie studenten voor op het werken in archieven?

F.F.: Vooraleer een student naar een archief te sturen, moet hij of zij eerst literatuuronderzoek doen. Ik stuur studenten nooit onvoorbereid op een archief af. Eenmaal het literatuuronderzoek is afgerond en niets een bezoek aan het archief nog in de weg staat, leg ik ze altijd goed uit dat ze misschien heel veel materiaal zullen vinden en dat het gevaar bestaat dat ze erin zullen verdrinken.

H.D.W.: Je hebt gelijk om de studenten eerst literatuuronderzoek te laten doen, maar daar wringt het schoentje. In het vorige nummer van De Witte Raaf heb ik aandacht gevraagd voor de lamentabele toestand van onze kunstbibliotheken en heb ik opgeroepen om er iets aan te doen. Ik kan niet genoeg herhalen dat we op dat vlak moeten investeren opdat studenten de kans zouden krijgen om gedegen literatuuronderzoek te doen.

J.C.: Ik moet Hans bijtreden: op het vlak van de secundaire literatuur zijn er hopeloos veel lacunes. Dat is onbegrijpelijk. Het betekent dat studenten zich niet goed kunnen oriënteren vooraleer archieven te bezoeken.

F.F.: Ik stuur mijn studenten naar verschillende bibliotheken. Vlaanderen is niet zo groot. Er bestaat ook zoiets als interbibliothecair leenverkeer.

J.C.: Veel tijdschriften staan ook online.

H.D.W.: Ik weet het, Jan. Maar het echte materiaal is belangrijk. Waarom? Omdat kennisuitbreiding ook te maken heeft met het vinden van wat je niet zocht. Ik noem dat transversale kennisuitbreiding. We zijn goed op weg om die mogelijkheid uit te sluiten. Ik zet de afbeeldingen die ik in mijn colleges gebruik ook niet online omdat ik mijn studenten dan een fundamenteel plezier ontneem, namelijk een spannende zoektocht in talloze boeken.

J.C.: Akkoord, ik ben het met je eens.

V.D.: Nu google je en op enkele seconden weet je het artikel te vinden waar je naar op zoek bent. Vroeger spendeerden we dagen in het doorbladeren van de Revue Belge de Philologie et d’Histoire.

H.D.W.: We richten ons nu te eenzijdig op het internet. Het is de enige kennisbron aan het worden. De snelheid van het medium is echter enorm verraderlijk.

F.F.: Ja, dat is waar, maar ik denk niet dat het noodzakelijk is dat alles op één plek zit.

H.D.W.: Ik vind het onbegrijpelijk dat we niet beschikken over een kennisinstrument om onze rijke artistieke traditie en de levendige kunstscene van vandaag te bestuderen. Er is nu geen plaats waar jonge vorsers kunnen groeien in dat kennisveld. Om een schrijnend voorbeeld te geven: het kan toch niet dat van het belangrijke Amerikaanse tijdschrift October slechts één volledige collectie is te vinden in België, namelijk in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, waarvan de bibliotheek echter slechts twee namiddagen per week toegankelijk is…

V.D.: …dat moet ik corrigeren. De bibliotheek is twee dagen per week open. Ik zeg niet dat dat een gunstige situatie is, maar twee dagen is wel het dubbele van twee namiddagen! We zouden de bibliotheek en het archief graag vijf dagen per week openstellen, maar we hebben er eenvoudigweg niet het personeel voor. Er hebben nooit minder personeelsleden gewerkt dan nu, terwijl wij de grootste collectie boeken en documenten over beeldende kunst bezitten in België.

J.C.: Ook het archief is slechts twee dagen per week open. Je moet werken in een klein kantoortje en je hebt geen internet ter beschikking. Het archief is wel degelijk toegankelijk en raadpleegbaar, maar de omstandigheden zijn niet optimaal.

V.D.: De situatie is niet ideaal, daar treed ik jullie in bij. Ik begrijp dat onderzoekers niet blij zijn. Toch zijn we niet gelukkig met die negatieve commentaar omdat die afbreuk doet aan de grote inspanningen die we leveren om ten minste die minimale service te kunnen blijven garanderen.

F.F.: Ook elders moet je vaak in primitieve omstandigheden werken, bijvoorbeeld in het Design Museum in Gent. Daar zit ook heel veel in kartonnen dozen op zolder, zonder klimaatregeling, een echt trieste situatie.

D.P.: Zelf geef ik een seminarie aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent over kunst in de jaren 80 en mijn studenten krijgen de opdracht om onderzoek te verrichten over één tentoonstelling die in België in de jaren 80 plaatsvond. Ze zijn verplicht om archiefonderzoek te doen. Sommigen studenten gaan naar het S.M.A.K. en krijgen te horen dat de archiefwerking is afgeschaft. Zo krijg je nog eens feedback over de toestand van onze archieven.

H.D.W.: Dat kan je wel zeggen, ja.

D.P.: Het S.M.A.K. is een publieke instelling. Het archief reikt terug tot de jaren 50 toen de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst werd opgericht. Als er geen archiefwerking is, betekent dat ook dat de ontstaansgeschiedenis van het eerste museum van hedendaagse kunst van België niet kan worden onderzocht.

H.D.W.: Het is een mentaliteitskwestie. Er staan overal kartonnen dozen en men verwart dat met een archiefwerking.

D.P.: Als archiefstukken in kartonnen dozen zitten en als die kartonnen dozen niet geïnventariseerd zijn, dan kunnen documenten vergaan of verdwijnen.

H.D.W.: Absoluut.

F.F.: Er gaat inderdaad veel verloren.

K.B.: Hans, jij verwees in je eerste tussenkomst naar Amerikaanse archieven.

H.D.W.: Een wereld van verschil in vergelijking met Belgische archieven, zowel op het vlak van de conservatie als op dat van de systematische ontsluiting van de archiefstukken. Op sommige plekken in België worden de stukken goed bewaard, maar is er geen systematische ordening. Op andere plekken heerst de totale willekeur. Belangrijke archiefstukken zitten ongeordend in kartonnen dozen. Zelfs op het elementaire vlak is het een aanfluiting van conservatie. Het moet echter gezegd dat onze instellingen eenvoudigweg niet over de middelen beschikken om archieven goed te bewaren en systematisch te ontsluiten. We moeten op diezelfde nagel blijven kloppen.

 

3.

K.B.: Wat zijn de best practices in België?

J.C.: Het Letterenhuis in Antwerpen. Dat is vijf dagen per week toegankelijk. Op hun website kan je zien welke stukken ze hebben. Vraag je die ter plekke op, dan liggen ze binnen het kwartier op je werkplek. Er staan computerterminals en er is een fotokopieerapparaat. De digitale doorzoekbaarheid kan nog worden verbeterd, dat wel, maar daar schijnen ze werk van te willen maken.

F.F.: Een archief dat ik redelijk goed ken en waar ik veel waardering voor heb, is het KADOC in Leuven. Wat ik interessant vind, is de thematische – in dit geval: maatschappelijke – insteek van dat archief. Het is een behoorlijk brede maar toch consistente verzameling. Dat er ook kunstenaarsarchieven worden bewaard, vind ik een meerwaarde. De archivarissen die in dergelijke instituten werken, hebben een bredere kijk op de archiefstukken. Dat is zonder meer een pluspunt.

V.D.: Ja, zoals het Amsab in Gent…

F.F.: Zowel het KADOC als het Amsab heeft trouwens goede relaties met een universiteit.

J.C.: De archiefinstellingen en de universiteiten zouden structureel met elkaar moeten samenwerken. Wat men reeds verzameld heeft, kan dan object van onderzoek zijn en omgekeerd kan het onderzoek het verzamelen aansturen. Het probleem van de kartonnen dozen is dan meteen opgelost.

H.D.W.: Dat is een terechte suggestie. In Rennes timmert Jean-Marc Poinsot al jaren aan de weg. Hij heeft het initiatief genomen om archieven van kunstcritici bijeen te brengen. Het centrum, Les Archives de la Critique d’Art, geeft ook een tijdschrift uit waarin aandacht wordt besteed aan de verworven archieven. Ik zou me kunnen voorstellen dat zo’n centrum aan een instituut – een museum of een universiteit – wordt gekoppeld om onderzoek te faciliteren.

V.D.: Je kan niet stellen dat er nu geen samenwerking is tussen archiefinstellingen en universiteiten. We gaan toch niet zoals de Getty beurzen moeten geven aan onderzoekers opdat er onderzoek zou worden verricht in onze archieven?

H.D.W.: De Getty geeft niet zomaar geld aan onderzoekers. Die tijd is gedaan. Het moet een ernstig project zijn, willen ze er geld in stoppen.

J.C.: In België is onderzoek op dit moment geen prioriteit. Laten we daar tenminste voor uitkomen. Michel Draguet, directeur van de Koninklijke Musea (Brussel) en Paul Huvenne, directeur van het Koninklijk Museum (Antwerpen), om slechts twee hoofdrolspelers te noemen, zullen niet het initiatief nemen om de archieven op orde te brengen, uit te breiden en te valoriseren voor onderzoek.

V.D.: Het is niet correct om te zeggen dat er nu niets gebeurt.

J.C.: Ik stel de zaken misschien als totaal hopeloos voor terwijl er natuurlijk wel uitzonderingen zijn. Jij hebt bijvoorbeeld die mooie onderzoekstentoonstelling gemaakt over het tijdschrift Quadrum. Dat was een project dat rechtstreeks vanuit het archief tot stand was gekomen, maar dat is een uitzondering.

V.D.: Als we de vergelijking met de situatie in de Verenigde Staten willen maken – bijvoorbeeld de Getty Foundation – dan moeten we erbij vermelden dat ons patrimonium publiek is, terwijl de collecties in de Verenigde Staten veelal in private handen zitten. Ze zijn tot stand gekomen met de financiële bijdragen van mecenassen en sponsors. De archieven en bibliotheken in de Verenigde Staten zijn fantastisch, vele malen belangrijker en beter ontsloten dan de onze, maar ze zijn feitelijk geprivatiseerd.

H.D.W.: Dat klopt, maar de collecties, bijvoorbeeld in de Getty in Los Angeles, zijn wel toegankelijk voor onderzoekers.

V.D.: Ze zijn inderdaad publiek toegankelijk, maar ik vind het toch belangrijk om op dat fundamentele verschil te wijzen.

J.C.: In Amerika heeft men een heel andere omgang met archieven. Fundraising is er geen vies woord. Het is er een vak apart. Er wordt terecht opgemerkt dat hier onvoldoende geld is: dat men dan geld zoekt om de archief- en bibliotheekwerking te verbeteren. Ik heb Pontus Hultén gekend. Hij zei me dat hij overal waar hij gewerkt heeft – in Zweden, Frankrijk en de Verenigde Staten – steeds op zoek was naar geld. Hij heeft natuurlijk ook tentoonstellingen gemaakt, maar hij was immer en altijd bezig met fundraising. Dat was zijn grote talent. Er zijn bij ons ook potentiële mecenassen, maar we moeten ze weten te vinden. Wisten jullie dat Pierre Bergé in Frankrijk elk jaar geld wegschonk aan onder meer de Bibliothèque Littéraire Jacques Doucet en de Bibliothèque nationale de France? Dat zijn nochtans geen privé-instellingen.

H.D.W.: In Vlaanderen is Thomas Leysen opgestaan om het Rubenianum te redden.

J.C.: Dat is een na te volgen voorbeeld. Maar heeft Albert Frère al één euro uitgegeven aan een artistiek of cultureel project? Ik dacht het niet. En er zijn toch nog kapitaalkrachtige ondernemers in dit land. Waar wachten zij op?

H.D.W.: De Europese situatie, geheel gestoeld op de overheid als motor van het artistieke en culturele leven, verschilt natuurlijk grondig van de Amerikaanse, waarvan de werking grotendeels op het initiatief van particulieren berust. De musea in Amerika worden rechtgehouden door weldoeners – mensen die investeren in de musea en de geïnvesteerde gelden aftrekken van hun belastingen.

K.B.: Dat brengt ons bij een cruciale vraag: waarom kan een groot project op het vlak van archieven en bibliotheken hier niet rekenen op krediet, noch van overheidswege, noch van particulieren? Waarom is hier niet mogelijk wat wel kan in Frankrijk, Duitsland, Nederland en de Verenigde Staten, om slechts die landen te noemen?

H.D.W.: Gedeeltelijk zijn we zelf schuldig. Wij hebben tot dusverre onvoldoende gecommuniceerd over deze kwestie. Onlangs sprak ik erover met Roger Dillemans, ererector van de KUL. Ik vroeg hem of hij wist dat wij in België niet beschikken over een kunstbibliotheek die naam waardig. Hij viel van zijn stoel. Hij wist dat niet omdat niemand hem dat ooit verteld heeft. Dat is dramatisch.

K.B.: Maar waarom is er hier, zowel in België als in Vlaanderen, een gebrek aan zorg? Waarom is er geen visie op archieven en bibliotheken? Waarom hebben we er te weinig geld voor over?

H.D.W.: Je kan de vraag ook omkeren en vragen waarom er in de Verenigde Staten zoveel aandacht en zorg voor is. In de Verenigde Staten is er een ‘historisch tekort’, terwijl wij een ‘historisch overschot’ hebben. Maar dat mag geen alibi zijn om alles hier te laten verslonzen.

K.B.: Virginie, heb jij een antwoord op deze vragen?

V.D.: Het is misschien niet juist wat ik ga zeggen, maar ik wil toch de volgende verklaring op tafel leggen: in Frankrijk is het beleid gecentraliseerd en de kwestie van de archivering is er centraal geregeld. In België heeft de federalisering een einde gemaakt aan het centraal gestuurde beleid inzake archieven. Zowel de gemeenschappen en de gewesten als de federale overheid houden zich bezig met archieven. Coördinatie tussen al deze beleidsniveaus is zo goed als afwezig of berust op het initiatief van individuele verantwoordelijken. Door de opeenvolgende staatshervormingen is het archiefbeleid ontregeld en er is geen nieuw samenhangend beleid ontwikkeld.

 

4.

K.B.: Het is duidelijk dat er in de ons omringende landen veel meer belang wordt gehecht aan archieven dan hier. Het risico is niet denkbeeldig dat een aantal archieven naar het buitenland zullen verdwijnen — in het vorige nummer is aandacht geschonken aan zo’n mogelijke transfer, het archief van Jef Verheyen.

J.C.: Ja, dat is een goed voorbeeld… Maar we hebben hier in België allemaal uitnodigingskaarten op onze zolder of in onze kelder liggen. Wel, de Amerikanen hebben er geld voor veil om die te hebben. Ik zal een boude uitspraak doen: als iemand belangstelling heeft om diepgaand onderzoek te doen over de kunst van de jaren 50 of 60 in Europa, dan zal hij naar de Verenigde Staten moeten; musea en universiteiten kopen er aan grote snelheid zaken op.

D.P.: Kan je daar wat meer toelichting bij geven?

J.C.: Ze weten dat die uitnodigingskaarten onderzoekswaarde hebben. Die uitnodigingskaarten kunnen met andere woorden ‘geëxploiteerd’ worden. Ze hebben heel goed naar de wereldkaart gekeken en een duidelijke strategie op poten gezet. Ze verzamelen niet om te verzamelen. Met de stukken die ze verwerven, maken ze tentoonstellingen en boeken.

K.B.: In de Verenigde Staten heeft men blijkbaar belangstelling voor wat er elders is gebeurd. Musea als het MoMA ondernemen een heuse strooptocht in Europa. De Getty heeft het hele archief van de Duitse galerist Paul Maenz aangeschaft. Zij zien zich duidelijk als globale spelers. Moeten onze instellingen hetzelfde doen of zich beperken tot de Belgische kunst en de Belgische kunstenaars?

V.D.: Ik denk dat we ons tot Belgische kunst moeten beperken.

J.C.: Ik ben het daarmee eens: je kan niet alles verzamelen.

H.D.W.: Ik denk dat het beter is dat wij tenminste op Europese schaal denken.

V.D.: Wij hebben net het archief verworven van de Antwerpse galerie Ad Libitum. Dat ís een archief met een Europese dimensie. Het internationale karakter van de Belgische kunstscene blijkt uit dit archief.

D.P.: Jan, hoe toeschietelijk zijn de Belgische musea om archieven te kopen?

J.C.: Ik herinner me dat ik ooit brieven van Ensor wilde verkopen aan de Koninklijke Musea. Het was op een moment dat Virginie er nog niet werkte. Ik kreeg te horen dat sommige brieven al gepubliceerd waren. Ik merkte op dat de transcriptie van die brieven te wensen overliet, maar dat raakte hun koude kleren niet. Ik heb ze in Amerika aan de man gebracht. Het archief van Paul-Gustave van Hecke is een ander voorbeeld. Van Hecke was onder andere de uitgever van het legendarische tijdschrift Variétés. Een figuur van onschatbaar belang, zowel op het vlak van de beeldende kunst als de literatuur. Toen hij stierf, was er zo goed als niets bij hem thuis te vinden. Niets. Onvindbaar. De wildste hypotheses deden de ronde. Wat niemand wist, is dat heel veel bij kunstpromotor Emile Langui was beland. Pas toen diens vrouw overleed, dook Van Heckes archief op. Haar erfgenamen hebben het laten veilen bij Bernaerts. Bij het begin van de veiling werd een document overhandigd waarin bepaald werd dat loten zouden worden samengevoegd. Normaal gezien moet dat vooraf bekend zijn. Een heel schimmige figuur heeft die samengevoegde loten gekocht. Hij gaf duizend euro meer dan de andere bieders. Nadien is die hele boedel uit elkaar getrokken, terwijl een of meerdere musea het geheel hadden moeten kopen. Het had voor de hand gelegen dat de Koninklijke Musea het geheel hadden gekocht, alleen of samen met het Letterenhuis.

V.D.: In het geval van Van Hecke zijn we er niet in geslaagd om de buit binnen te halen. We hadden moeten kunnen onderhandelen met de erfgenamen voor de veilingcatalogus werd gemaakt. Die kans hebben we gemist. Ik krijg nog altijd buikpijn als ik aan die verkoop denk.

J.C.: Een ander verhaal: ik kocht op een bepaald moment een brief van Ensor, vergezeld van een soort van installatieplan van hemzelf voor een retrospectieve in de jaren 30 in het Koninklijk Museum in Antwerpen. Ik heb dat aangeboden aan het museum in Brussel. Men was niet geïnteresseerd. Ik heb het verkocht aan het Getty in Los Angeles. Ik vroeg niet eens een krankzinnige prijs. Ik heb ook altijd braaf een exportvergunning aangevraagd – vanaf het moment dat dat verplicht was – en ik heb ook altijd de toelating gekregen. Er is nooit een poging ondernomen om een verkoop tegen te houden of om stukken hier te houden.

D.P.: Het installatieplan van Ensor betrof het Koninklijk Museum van Antwerpen. Heb je dan de reflex om dat eerst aan het museum van Antwerpen aan te bieden?

J.C.: Ja. Het museum van Antwerpen verzamelt documenten betreffende hun eigen collectie. Maar ik heb het gevoel dat directeur Paul Huvenne zijn personeel — de bibliothecaris en de archivaris — niet stimuleert om actief stukken te verwerven. In de Koninklijke Musea van België is dat anders. Met de komst van Virginie is er veel ten goede veranderd.

V.D.: Ik denk dat het belangrijk is om vanuit de eigen collectie te redeneren als het gaat over de verwerving van archieven.

J.C.: Op een bepaald moment werd ik gecontacteerd door de weduwe van Robert Delevoy, voorman van de Jeune Peinture Belge en voormalig directeur van La Cambre. Zij wilde verhuizen en de archiefdozen en de bibliotheek van haar man mochten niet mee. Zij bleek het archief van de legendarische Galerie Apollo te bezitten. De inventaris besloeg niet minder dan 60 bladzijden. De Koninklijke Musea hadden vroeger al een stuk verworven. Het was dus logisch om hen de rest aan te bieden. Men was niet geïnteresseerd. Ik nam contact op met Saskia Scheltjens, die toen bibliothecaresse was van het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (P.M.M.K.) van Oostende. Zij had belangstelling. Het Delevoy-archief is door het P.M.M.K. verworven.

K.B.: Jan, ik neem aan dat jij een zo hoog mogelijke prijs wil bedingen voor jouw waar?

J.C.: Nee. Ik denk dat ik realistisch ben. Ik wil niet het onderste uit de kan halen, in tegenstelling tot sommige van mijn collega’s. De prijzen die sommigen durven te vragen, vind ik echt absurd.

V.D.: Jan is niet zoals andere ‘pseudohandelaren’. Die laatsten vormen echt wel een echt probleem voor ons.

J.C.: Ja, dat klopt.

K.B.: Op wie doelen jullie?

V.D.: We hebben het over handelaren die geen handelsregister hebben. Ze komen altijd met kleine partijen documenten af. Het zijn halve handelaren, halve verzamelaars, particulieren dus. Ze kennen de waarde van de dingen niet en drijven de prijzen nodeloos op.

J.C.: Dat soort pseudohandelaren betaalt BTW noch belastingen.

K.B.: Jan, hoe benader jij klanten als je iets in de aanbieding hebt?

J.C.: Hoe ik daarbij te werk ga? Ik moet eerst onderhandelen met de particulier die gaat verkopen. Dikwijls wordt er theater gespeeld. Zo’n particulier wendt dan voor dat hij er niets van kent, maar als puntje bij paaltje komt, blijkt hij zelf al enkele musea te hebben afgeschuimd. Dat gebeurt steeds vaker. Ze hebben overal prijzen gehoord en dan komen ze bij mij en gebaren ze van kromme haas. Al moet ik eraan toevoegen dat erfgenamen het soms niet gemakkelijk hebben om hun archief ergens onder te brengen. Ze worden soms ook door instellingen onder druk gezet om het archief te schenken. Soms functioneer ik als een soort buffer.

D.P.: En als jij belangstelling hebt om een archief aan te kopen?

J.C.: Ik heb onlangs een archief gekocht betreffende de Russische balletten. Ik dacht dat ik een stommiteit had begaan. Het was een stapeltje Russische brieven. Er waren heel wat brieven in het cyrillisch bij. Ik moest onmiddellijk de knoop doorhakken. Ik kon niet alles bij de verkoper doornemen. De verkoper wou onmiddellijk geld zien. Dat is onze kracht, in vergelijking met collega’s: dat we onmiddellijk betalen. Mensen hebben soms echt geld nodig… Bleek achteraf dat er een paar brieven van Stravinsky in zaten.

D.P.: Aan wie bied je dan zo’n brievencollectie aan?

J.C.: De Bibliothèque nationale de France heeft een hele grote collectie van de Russische balletten. Een stuk van dat archief was er al beland. Wat wij aanboden, hoorde daar terecht te komen, maar dan start de onderhandeling over de prijs. De Bibliothèque nationale moest eerst sponsoring zien te vinden. Enige tijd daarna kreeg ik het bericht dat Bruno Racine, de grote baas van de Bibliothèque nationale, zeer geïnteresseerd was en niet meer wilde wachten. Zo’n verkoop vindt dus niet op een, twee, drie plaats. Het is een proces van maanden. Wat ik daar zelf aan verdiend heb, als je alles optelt en aftrekt? Het loon van een leraar?

K.B.: Werk jij bij voorkeur met publieke instellingen?

J.C.: Ja. We hebben nog nooit een archief aan een particulier verkocht, denk ik.

K.B.: Hebben particulieren niet steeds meer interesse voor archieven?

J.C.: Nee, dat denk ik niet. De archieven die wij verkopen zijn vaak te omvangrijk om behapbaar te zijn voor een particulier. Particulieren zijn verzot op losse handschriften met bijvoorbeeld een tekening van Chagall. Maar dat is een totaal andere handel.

V.D.: Particulieren hebben meer belangstelling gekregen voor archieven, maar er is altijd een zeker fetisjisme mee gemoeid. Privépersonen zullen nooit een volledig archief kopen. Ze zijn eerder op zoek naar een brief of iets dergelijks. Vaak kunnen ze zich geen kunstwerk van René Magritte of Marcel Broodthaers veroorloven. Een brief of een kattebelletje lukt nog net wel en daarop richten ze dan al hun pijlen. Zo’n brief van Magritte met een tekeningetje kaderen ze dan in en hangen ze aan de muur. Bij veilingen zijn er talloze van deze mensen die de prijzen doen exploderen.

J.C.: Ik wil hierbij opmerken dat een kunstenaarsarchief ook een omgekeerd effect kan hebben. Het kan de waarde van het werk van die kunstenaar op de kunstmarkt vergroten. Ook hier is het archief van Jef Verheyen misschien een goed voorbeeld.

V.D.: Dat de markt voor moderne en hedendaagse kunst nooit zo’n hoge prijzen heeft gehaald als nu, heeft als negatief effect dat een heleboel kopers zich nu richt op efemera. Bij Bernaerts is ooit een postkaart van Bugatti geveild – een postkaart met een handtekening om precies te zijn. Een particulier had er 5.000 euro voor over. Een catastrofale stommiteit, want daardoor blijven de prijzen voor efemera maar stijgen. Het zijn ware fetisjisten. Een traktaat, mooi blad papier, getypt, vinden ze maar niets, maar aan een uitnodigingskaart van een Magrittetentoonstelling, voorzien van een afbeelding, kunnen ze niet weerstaan. Wij kopen alleszins geen aparte documenten meer – of in ieder geval slechts in zeer uitzonderlijke gevallen.

 

5.

V.D.: Ik wil graag een andere kwestie ter sprake brengen: er stellen zich op het vlak van het archiveren nieuwe problemen, paradoxaal genoeg in verband met de nieuwe media die een zo grote hulp zijn geweest bij het opzetten van nieuwe ontsluitingssystemen.

D.P.: Wat zijn die problemen?

V.D.: De digitalisering stelt ons voor enorme uitdagingen. Wat doen we met digitale archieven? Databestanden? Bewaren we e-mails of smijten we die in de prullenmand? Moeten websites, digitale magazines en blogs worden geconserveerd? Wat denken de makers van die digitale producten ervan? Staan zij daarbij stil? Hebben zij oplossingen?

H.D.W.: Informatie wordt inderdaad almaar sneller rondgepompt.

V.D.: Er zijn talloze vragen. Moeten we onze oude fichebakken wegkieperen? In de Verenigde Staten is daar nu een discussie over aan de gang: wat doen we met de fiches, eenmaal ze zijn ingegeven in de computer? Ik ben van mening dat we die fiches moeten behouden. Vaak bevatten ze meer informatie dan wat in de computer wordt ingevoerd. Digitalisering mag niet hand in hand gaan met de vernietiging van delen van het archief, ook niet omwille van zogenaamd plaatsgebrek. Ook over het vraagstuk van de originaliteit roept de digitalisering een debat op. Wat is de status van een origineel, een gedupliceerd of een gedigitaliseerd document? Moeten we zowel het origineel als het gedupliceerd en het gedigitaliseerd document bewaren, of enkel het gedigitaliseerd document, omwille van plaatsgebrek? We moeten daar grondig over nadenken. Ik ben ervan overtuigd dat we steeds het originele papieren stuk moeten conserveren. Als ik een uitnodiging via e-mail ontvangen, dan print ik en klasseer ik die.

J.C.: Virginie, jij hebt zeer onderbouwde ideeën over het archief, maar zijn die wel bekend? Misschien blijft jouw beleidsvisie onderbelicht.

V.D.: Ik sta in contact met mijn collega’s in Brussel, Vlaanderen en Wallonië.

D.P.: Wat houden die contacten in?

V.D.: Als we zien dat er een interessant archief wordt aangeboden door een marchand of een veilinghuis, contacteer ik mijn collega’s. We willen niet concurreren met hen.

F.F.: Jullie hebben dus afspraken gemaakt over wie wat verzamelt?

V.D.: Ja, wij voeren overleg met elkaar en spreken over de kernen in onze collecties, al moet ik hier ter relativering aanvoeren dat we niet van alle collega’s de focus van hun collectiebeleid kennen. Het Museum voor Schone Kunsten in Gent heeft laten weten zich te willen concentreren op het Vlaams expressionisme. Dat betekent dat wij er onze handen van afhouden. Een ander voorbeeld: het S.M.A.K. is begonnen met een Broodthaerskabinet. Ik stel mij dan meteen de vraag of de Koninklijke Musea nog duizenden euro’s moeten blijven uitgeven om archiefstukken over of van Broodthaers aan te schaffen. Hetzelfde geldt voor Panamarenko, sinds het M HKA zijn huis en inboedel heeft verworven. We willen de prijzen niet nodeloos opdrijven, dat heeft geen enkele zin. Ons verzamelbeleid is ook gericht op het contextualiseren van onze collectie, al zullen we ook steeds een centrum van archieven blijven. In die zin staan we open voor alle relevante archieven. De enige beperking is van financiële aard, daar valt jammer genoeg niet aan te ontsnappen.

D.P.: Is het overleg van structurele aard of is het eerder ad hoc?

V.D.: De contacten zijn niet van structurele aard. Wij voeren overleg als we in een verkoopscatalogus een interessant lot opmerken of als een handelaar ons een belangrijk archief aanbiedt. Ik zeg dan aan mijn collega’s dat wij belangstelling hebben en vraag of zij er ook iets in zien. Zo’n overleg is in ieder geval noodzakelijk als het om één of enkele items gaat, zoals een brief van een kunstenaar. Dan is het echt van belang om na te gaan waar die brief het best bewaard wordt – waar die brief een juiste context vindt. Ik kijk daarbij ook over het muurtje van de beeldende kunst. Het gebeurt bijvoorbeeld dat ik contact neem met de Archives & Musée de la Littérature in Brussel.

D.P.: Heb jij zelf die contacten opgebouwd of waren er al contacten voordat jij aan het hoofd kwam van het Archief voor Hedendaagse Kunst in België?

V.D.: Die contacten bestonden voorheen niet. Wat voor mij telt, is dat een archief openbaar wordt. Of het nu via een Vlaamse of een federale instelling is, maakt me niet uit.

K.B.: Die contacten zijn persoonsgebonden, wat erg risicovol is. Als jij je post verlaat, dan kunnen ze verwateren.

V.D.: Ja, dat klopt. We zijn niet verplicht ze te onderhouden. Het berust op vrijwilligheid. Het is dus geen beleid dat zal worden gecontinueerd, ongeacht wie de leiding over het archief heeft. Ik moet er wel aan toevoegen dat in Brussel de contacten met bijvoorbeeld de Vlaamse Gemeenschapscommissie wel geformaliseerd zijn. Het is niet omdat we een federale instelling zijn dat we niet kunnen meewerken aan projecten van de gemeenschappen. We weten dat het onderzoek niet ophoudt aan de poort van de stad.

 

6.

K.B.: Het Archief voor Hedendaagse Kunst in België is een federale instelling. In Vlaanderen is er een Letterenhuis, maar geen huis voor de (archieven van) beeldende kunst. Is dat een probleem? Moet er een thematisch archief worden gecreëerd voor de beeldende kunst?

J.C.: Ook het Letterenhuis heeft dossiers over beeldende kunst. Ik denk niet dat die zullen worden overgedragen aan een eventueel nog op te richten instelling. Dat geldt niet enkel voor het Letterenhuis, maar voor tal van instellingen die nu reeds archieven inzake beeldende kunst herbergen.

V.D.: De archieven bevinden zich nu reeds op heel veel plaatsen. Je kan die andere instellingen niet sluiten en het materiaal overbrengen naar één instituut dat zich zou richten op één onderwerp. Het is ondenkbaar dat dat zou gebeuren, maar het is ook niet wenselijk omdat archieven per definitie heterogeen zijn. Een homogene archiefinstelling is in zekere zin een contradictio in terminis.

F.F.: Op het vlak van architectuurarchieven is er de laatste jaren een debat gevoerd, aangezwengeld door het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven (CVAa), dat zelf geen archief heeft maar actief beleid ontwikkelt terzake. Het CVAa bemiddelt tussen eigenaren en archiefinstellingen en gaat steeds op zoek naar een oplossing op maat. Ik vind dat een positieve ontwikkeling.

J.C.: Zo’n bemiddelingsorgaan is inderdaad toe te juichen. Organiseren zij ook overleg tussen de archiefinstellingen? Dat zou helemaal fantastisch zijn. Wat mij betreft zou het al een grote vooruitgang zijn mocht er een portaal zijn waarop de onderzoeker informatie kan krijgen over de inhoud van alle archieven te lande.

K.B.: Er is nood aan een helder aanspreekpunt?

J.C.: Ja. Er zou enorme winst kunnen worden geboekt als er een website zou bestaan waarop alle Belgische archieven hun materialen ontsluiten. Met een paar muisklikken zou je te weten kunnen komen waar wat zit. Nu moet iedereen het voor zichzelf uitzoeken en wordt er over een aantal zaken ronduit geheimzinnig gedaan. Iemand moet je nu bijvoorbeeld influisteren dat het archief van het Paleis voor Schone Kunsten zeer de moeite waard is.

D.P.: We weten nu inderdaad gewoon niet over welke materialen de bestaande instellingen beschikken. Dat het Museum voor Schone Kunsten van Gent het archief van Galerie Vyncke-Van Eyck heeft verworven is bijvoorbeeld een goed bewaard geheim.

F.F.: Zo’n website lijkt mij geen slecht idee. Ten eerste zou in kaart moeten worden gebracht waar de archieven zich bevinden en hoe ze kunnen worden geconsulteerd. Daarnaast zou elke instelling in zekere zin geprikkeld moeten worden om een eigen profiel te schetsen. Het is echter belangrijk om dit te vermelden: de personen die in archieven tewerkgesteld zijn, zijn vaak ontzettend begaan met de materialen waarover ze waken en zijn veelal uitstekende gidsen. Hun rol kan niet worden overschat. Een website kan die functie niet overnemen.

V.D.: Ik ben ook een absolute voorstander van zo’n website, maar wie gaat die maken? De Vlamingen, de Walen of de Brusselaars? We komen altijd weer uit bij dat politieke probleem.

H.D.W.: Dat is juist. Niet alleen bijna alle kennisgebieden zijn gefederaliseerd, ook de financiële hefbomen. Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat de laatst overgebleven federale culturele en wetenschappelijke instellingen mogen worden verwaarloosd. Integendeel, zie dit als een oproep voor de krachtige ondersteuning van de federale instellingen.

V.D.: Het probleem is Belgisch en heeft te maken met onze problematische staatsinrichting: belastingvoordelen op het vlak van de aankoop van kunst en cultuur zouden enorm stimulerend kunnen werken, maar de belastingen zijn een federale bevoegdheid.

H.D.W.: Het doen van schenkingen is hier belastingtechnisch gesproken niet interessant. Andere landen staan daar veel verder in.

J.C.: Dat brengt ons bij de vraag of Vlaamse en Waalse kunstenaars, verzamelaars, galeristen, critici en curatoren hun archieven later zullen willen overdragen aan een federale instelling. Begrijp me niet verkeerd, ik zou niet liever willen, maar is het realistisch?

K.B.: Het is een kwestie die we niet mogen veronachtzamen en die opnieuw de vraag oproept of er een specifiek archiefinstituut voor de beeldende kunst in Vlaanderen moet worden opgericht. Om een voorbeeld te noemen: het lijkt me onwaarschijnlijk dat het kunstenaarsarchief van Luc Tuymans op termijn in de Koninklijke zal terechtkomen.

H.D.W.: De kartonnen dozen met zijn polaroids heeft hij in ieder geval geschonken aan het M HKA.

 

7.

K.B.: Om af te sluiten zouden we ieder van jullie nog willen vragen om een aantal aanbevelingen te formuleren. Fredie?

F.F.: Ik kom graag terug op het idee van de mapping van alle archiefinstellingen zodat we voortaan weten waar welke documenten zitten. Het lijkt me ook een heel haalbaar voorstel. Het is in elk geval het eerste dat moet worden gedaan. Daarna kunnen de profielen van de diverse betrokken instellingen bekeken en eventueel aangescherpt worden zodat eigenaren van archieven beter weten waar ze met hun archieven naartoe kunnen.

J.C.: Ik zou ervoor willen pleiten dat de Belgische archiefinstellingen onder de loep worden genomen, en niet enkel de Vlaamse. Verder zou ik het prachtig vinden indien al deze Belgische instellingen ook met elkaar in overleg traden. Ten slotte: in de beste van alle werelden zou elk museum ten volle zijn archief benutten voor zijn werking. Want wat hebben we aan perfecte archieven als ze niet worden gebruikt?

H.D.W.: Het ideale scenario? Ik ben de mening toegedaan dat er in dat script een rol is weggelegd voor de universitaire instellingen. Ook zij hebben een verplichting. Kijk naar de manier waarop sommige Amerikaanse universiteiten de uitdaging aangaan, Austin (Texas), Yale, Harvard, Berkeley… Deze universiteiten wedijveren met elkaar om de beste archieven binnen te halen. Archieven zouden hier met dezelfde ernst moeten worden behandeld als in de Verenigde Staten. We moeten ons hieraan spiegelen. Misschien moeten onze universiteiten, net als de Amerikaanse, archiverende instellingen worden?

F.F.: Is het niet beter om de samenwerking te versterken tussen de archieven en de universiteiten?

H.D.W.: De academische wereld moet in ieder geval zijn verantwoordelijkheid opnemen.

D.P.: Virginie, kan jij de ideale situatie schetsen?

V.D.: Het ideale archief is een archief waarvan de stukken geïnventariseerd en ontsloten zijn, een archief waarvan de inhoud bekend is via brochures en websites, een archief dat maximaal toegankelijk is en gevaloriseerd wordt door het onderzoek dat er plaatsvindt. In ons geval zou het prettig zijn dat het archief meer naar waarde wordt geschat voor het maken van tentoonstellingen en publicaties.

D.P.: Is er genoeg waardering voor de archieven in de Koninklijke zelf?

V.D.: Dat is een erg goede vraag waarop ik een diplomatisch antwoord ga geven: er zou meer waardering kunnen zijn.

D.P.: Hoe bedoel je?

V.D.: De archieven zouden zichtbaar aanwezig moeten zijn in de zalen van de permanente collectie. De Tate, de Reina Sofia en het Centre Pompidou doen dat al. In het Musée Magritte doen we het ook: er zijn meer archiefstukken te zien dan kunstwerken.

 

Transcriptie: Liesbeth Martens

Redactie: Koen Brams