width and height should be displayed here dynamically

Panorama 2000

Een feest moest Panorama 2000 worden, de ‘enige Nederlandse millenniumtentoonstelling’ van het Centraal Museum in Utrecht. Met de domtoren als uitzichtpunt zou de stad Utrecht het decor worden voor een carnavaleske tentoonstelling die tegengewicht zou bieden aan alle jammerklachten over de openbare ruimte. Een prikkelend uitgangspunt, al is carnaval tegenwoordig natuurlijk opgenomen in de dominante pretcultuur en heeft het niet meer de traditionele rol van omgekeerde wereld, van omkering van waarden. De retoriek van de ‘carnavaleske machtsgreep’ die Dirk van Weelden in de catalogus bezigt, is dan ook nogal ongeloofwaardig. Panorama 2000 draait immers mee in de mallemolen van de city-marketing, het is een kunstcarnaval waar de stad en sponsors graag geld voor overhebben en dat heeft weinig te maken met traditionele carnavaleske subversiviteit. Er is natuurlijk niets tegen een tentoonstelling die de inflatie aan toeristenlokkende evenementen in steden op de spits drijft; het kan immers productiever zijn om van deze tendens gebruik te maken in plaats van zich er krampachtig aan te onttrekken. Panorama 2000 verzandt helaas al te vaak in leuke ideetjes die de zaken niet op scherp stellen.

De tentoonstelling heeft een aantal fundamentele manco’s. Zo is er het feit dat een vluchtige blik op het programma een vertekend beeld geeft: bijna de helft van de vermelde kunstenaars is enkel met plannen en niet met gerealiseerde werken vertegenwoordigd. Het onderscheid wordt in de kleine lettertjes wel aangegeven, maar het nadrukkelijk noemen van kunstenaars als Douglas Gordon, Ilya Kabakov en andere afgevallen deelnemers is toch dubieus. Het lijkt erop dat de expositie in ieder geval virtueel moest worden opgespekt. Weliswaar is het een gewoonte om bij dit soort tentoonstellingen ook onuitgevoerde projecten te documenteren, maar hier liggen de verhoudingen wel erg scheef, en bovendien is het in sommige gevallen onduidelijk waarom bepaalde plannen niet uitgevoerd zijn. Sommige voorstellen waren duidelijk volkomen onrealistisch, maar in andere gevallen had enige verantwoording niet misstaan. Waarom is het voorstel van Atelier Van Lieshout (een soort survival-kamp op een dak) niet gerealiseerd, en de overbodige frutselconstructie van Karin van Dam wel? Waarom is het voorstel van Pierre Huyghe niet gerealiseerd om acteurs ‘stand-in’-rolletjes temidden van nietsvermoedende voorbijgangers te laten spelen en dit op video vast te leggen? Directeur Sjarel Ex zegt in de catalogus dat de uiteindelijke selectie ‘door het museum en door het toeval’ is gemaakt, maar enige uitleg over de verhouding tussen die twee ware welkom geweest. Het vermoeden blijft dat sommige kunstenaars alleen voor de vorm werd gevraagd een voorstel te doen.

Op het praktische vlak is de keuze voor de domtoren als uitkijkpunt problematisch. Een kaartje voor Panorama 2000 is een toegangsbewijs voor die toren, van waaruit de werken kunnen worden gezien. Nu is de domtoren een flessenhals: beneden kunnen er vrij veel mensen instromen, maar naar boven toe worden de trappen steeds smaller, en op de transen (met name de bovenste) kan maar een zeer beperkt aantal mensen staan. Tijdens de weekends zorgt dit voor opstoppingen waarbij stoplichten (!) en personeel in gele pakken hordes bezoekers in krappe ruimtes gegijzeld houden tot men eindelijk verder naar boven of naar beneden mag. De sfeer wordt al snel geprikkeld – allesbehalve carnavalesk. Naast de domtoren is er een lift geplaatst waarvan voor de dubbele prijs gebruik kan worden gemaakt, maar bij een stevig Hollands briesje wordt die snel stilgelegd. Als men uiteindelijk toch boven staat, is het uitzicht over Utrecht zeer de moeite waard, terwijl de kunstwerken er slechts in een enkel geval werkelijk iets aan weten toe te voegen.

Bij sommige bijdragen is de realisatie vertraagd door technische problemen. Zo wil Carsten Höller op vier monitoren beelden laten zien die gemaakt zijn met camera’s, bevestigd aan duiven die van de vier torenkanten zijn losgelaten. Zijn bijdrage was de week na de opening evenmin verwezenlijkt als Aernout Miks grote ballon in de vorm van twee tegen elkaar gevlijde mannen. Wat er wel is, hoort vaak in de categorie niemendalletje, zoals de Ufo die Marc Ruygrok in de verte op een dak plaatste. Julian Opie’s grote plastic-kasteel voegt zich aardig in het stadsbeeld, maar méér dan aardig is het niet. Interessanter zijn de felrode, vandalismebestendige stadionzitjes die Dennis Adams her en der op straat en op daken plaatste, daarmee (vanaf de domtoren gezien) het onderscheid tussen publieke en private ruimte ondermijnend. Het glazen plafond dat Otto Berchem op een huis onderaan de dom plaatste, morrelt op drastischer wijze aan dit onderscheid: de woning wordt een menselijk aquarium. Enerzijds is dit werk geïnspireerd op de merkwaardige Nederlandse neiging om ramen niet te bedekken en vrij zicht in de woning te bieden. In een tijd van webcams wordt de huiselijkheid echter ook op een andere manier openbaar, en deze ontwikkeling roept Berchems werk eveneens in gedachten.

Het meest geslaagd zijn enkele bijdragen die een extreme keuze voor het heel kleine of het heel grote gebaar behelzen. Zo onttrekt Ann Veronica Janssens zich aan het tentoonstellingscircus door zinsneden die op het licht en de lucht boven de stad wijzen in de reling van de domtransen te kerven en op bierviltjes te laten drukken voor cafés aan de voet van de toren. Haar bijna onzichtbare bijdragen hebben qua subtiliteit eigenlijk alleen concurrentie van een werk dat wat formaat en zichtbaarheid betreft het tegendeel is: de dertig meter hoge foto van Roy Villevoye op de gevel van de dom, pal tegenover de toren. Deze op Nieuw Guinea gemaakte foto toont een inwoner (Asmatter) die een schild voor zich houdt dat door zijn vorm een echo lijkt te zijn van de monumentale boog waarin de foto is geplaatst. De Asmatter, die bijna schuilgaat achter het schild, is enerzijds gevangen in de gotische vorm van de domgevel, letterlijk in een westers kader geplaatst. Anderzijds heeft hij visueel de dom geclaimd, met het sterk religieus geladen schild revanche genomen op het geloof van missionarissen en zendelingen die dergelijke schilden als trofeeën van overwonnen bijgeloof gebruikten. Het is een van de speelse en gewiekste ingrepen waar Villevoye het patent op heeft: geen drammerig statement, maar een uitnodiging anders te kijken. Een andere blik biedt ook John Körmelings briljante Drive in Wheel, een reuzenrad voor auto’s. Voor zijn onversaagde strijd tegen de autovijandige Nederlandse politiek heeft hij met dit werk een prachtig symbool gecreëerd. Plezier hebben met de auto – in de wereld van Körmeling mag het. Voor het bij de Stadsschouwburg gesitueerde Drive in Wheel kan men de domtoren links laten liggen: het moet van dichtbij worden gezien, en idealiter moet men er natuurlijk per auto een ritje mee maken. Gebruik makend van de mogelijkheid die hem in Utrecht werd geboden, heeft Körmeling zijn eigen Panorama 2000 georganiseerd, dat heel wat overtuigender kermisachtig en carnavalesk, heel wat geestiger, poëtischer en ontregelender is dan de expositie als geheel.

 

• Panorama 2000, nog tot 3 oktober te zien vanaf en rond de Utrechtse domtoren (website: www.panorama2000.com, 030/2362362; ).