width and height should be displayed here dynamically

Pariser Lehrjahre 1793-1870.

In de 19de eeuw reisden honderden jonge kunstenaars (vaak te voet) vanuit het Duitstalige gebied naar Parijs. Ze gingen studeren aan de École des beaux-arts, werken bekijken in het Louvre, dat sinds 1793 publiek toegankelijk was, of bezochten de ateliers van vooraanstaande schilders, zoals Jacques-Louis David, Antoine-Jean Gros, Jean-Auguste-Dominique Ingres, Paul Delaroche en Thomas Couture. Sommigen werden door hun familie gefinancierd, anderen kregen een stipendium van de staat. Het tweedelige lexicon Pariser Lehrjahre 1793-1870 is gewijd aan deze kunstzinnige Duitse jongemannen, en ook een enkele vrouw, die de heimat (de kunstcentra Berlijn, Düsseldorf, Kassel, München, Stuttgart, Karlsruhe of Dresden) voor een artistieke opleiding in Parijs verruilden. De eerste band verscheen aan het begin van dit jaar en behandelt ongeveer 160 kunstenaars die actief waren tussen de jaren direct na de Franse revolutie tot aan de sluiting van het geliefde atelier van Paul Delaroche in 1843. Het tweede deel zal in 2015 worden uitgegeven.

Het project, dat nog tot 2014 door de Deutsche Forschungsgemeinschaft (DFG) en zijn Franse pendant Agence Nationale de la Recherche (ANR) wordt bekostigd, is geïnitieerd door kunsthistorici Bénédicte Savoy (Technische Universität Berlin) en France Nerlich (Université François Rabelais Tours). Hun Duits-Franse onderzoeksteam, bestaande uit promovendi van de twee universiteiten, brengt middels primaire bronnen sinds 2010 onbekende feiten voor het voetlicht over de transnationale kunstopleidingen die deze jonge kunstenaars genoten en reconstrueert zo de betekenis van Parijs voor de loopbaan van deze schilders.

Uit de talloze brieven blijkt dat de stad, die rond 1800 meer dan een half miljoen inwoners telde, de artistieke Duitse twintigers aantrok. De bevindingen over de metropool lopen uiteen van fascinatie tot afkeer, zo blijkt uit de sappige, soms tragische correspondenties met het thuisfront, waarin penibele financiële situaties als gevolg van het hoge levensonderhoud niet onbesproken bleven. ‘s Avonds gingen de jonge kunstenaars naar huis om ‘zu sitzen, zu schreiben, französisch zu lernen und ein wenig zu frieren’ in plaats van ‘stundenlang durch den Pariser Dreck zu zockeln u. sich beim zu Hause gehen dem Todschlagen auszusetzen’, aldus de 22-jarige kunstenaar Carl Steffeck in een brief uit 1840. Andere kunstenaars woonden samen in een vertrouwde Duitse woongemeenschap, waar ze samen musiceerden of domino speelden.

Het onderzoek naar de Parijse studiejaren verschaft inzicht in de existentiële vragen die bij het jonge kunstenaarschap horen: hoe wordt men kunstenaar? Welke beslissingen moeten er genomen worden en met welke gevolgen? Levendig wordt een nieuw beeld van de 19de-eeuwse kunstenaarsjeugd geschetst, dat uiteenloopt van ongekende succesverhalen tot niet verwezenlijkte dromen. Het ging de schilders bij een dergelijk verblijf – daarin verschilt de situatie nauwelijks met die van studenten tegenwoordig – voornamelijk om het opdoen van ‘buitenlandervaring’. Parijs bleek vaak echter slechts een opstapje voor de échte kunststad: Rome.

Als centraal vraagstuk behandelt het project de transnationale kunstproductie in de 19de eeuw, een onderwerp dat tot nog toe slechts geringe wetenschappelijke aandacht kreeg. Het lexicon benadrukt de culturele vervlechtingen tussen Duitse en Franse kunstenaars in deze periode en ontkracht daarmee de gemeenplaats dat de eeuw enkel op nationalisme stoelde en dat haar kunstgeschiedenis vooral nationale scholen heeft voortgebracht. ‘Diese beiden Konstrukten stehen aber weitgehend im Widerspruch zur historischen Wirklichkeit, da sie die transnationale Dynamik in der Kunst sowie die manchmal schwer zu erfassende transnationale Mobilität der Künstler – besonders in deren Ausbildungszeit – nicht berücksichtigen’, zo concludeert professor Savoy. Een kunstenaar van een nationaal etiket voorzien zorgt dikwijls voor een willekeurige toeschrijving die de complexiteit van de kunstenaarspraktijk onrecht aandoet. Het belangrijkste inzicht van deze studie is dan ook dat de indeling van de kunstproductie in nationale scholen, die in de kunstgeschiedenis onkritisch is gecontinueerd, niet vol te houden valt. Door de transnationale ervaringen van jonge kunstenaars in de 19de eeuw te belichten, legt het onderzoek overtuigend de vinger op dit kunsthistorisch misverstand.

Logischerwijze verscheen de publicatie bij de wetenschappelijke uitgever De Gruyter, die eveneens al twee decennia het project Das allgemeine Künstlerlexikon, die Bildenden Künstler aller Zeiten und Völker / Länder (AKL) aanstuurt. De eerste drie banden van dit lexiconproject kwamen in de jaren 80 bij uitgeverij K.G. Saur uit, dat na de Duitse eenmaking door uitgeverij Walter de Gruyter werd overgenomen. Het AKL baseert zich op de gegevens van de kunstenaarsencyclopedie Thieme-Becker en zijn navolger Vollmer. Per kunstenaarslemma zijn behalve de kunstenaarsbiografie ook de afzonderlijke werken opgenomen. Bovendien zijn de belangrijkste werken uitvoerig beschreven en kan men opzoekingen doen over de deelname aan tentoonstellingen, aanwezigheid in kunstcollecties en de beschikbare literatuur. In 2020 verwacht de uitgeverij het project af te ronden. Het naslagwerk bevat ook een digitale databank met meer dan 1 miljoen kunstenaars die online (tegen betaling) kan worden geraadpleegd. Op dit moment worden er ongeveer vijf banden per jaar uitgegeven en bevindt de redactie zich bij de letter K.

Pariser Lehrjahre past goed in deze traditie om juist de nadruk te leggen op meer onbekende, niet per se gearriveerde kunstenaars die in de vergetelheid zijn geraakt, maar tegelijkertijd de gelaagdheid en complexiteit van de kunstproductie verduidelijken.Vrijwel iedere kunsthandel en veilinghuis heeft het AKL binnen handbereik en uit statistieken over de onlinedatabank van De Gruyter blijkt dat de onbekende kunstenaars de meeste hits opleveren. Niet op de laatste plaats voorzien AKL en Pariser Lehrjahre dus in de behoeften van de kunstmarkt, waar de namen van (dikwijls onbekendere) kunstenaars regelmatig opduiken.

 

• Pariser Lehrjahre 1793-1870. Ein Lexikon zur Ausbildung Deutscher Maler in der Französischen Hauptstadt. Band 1: 1793-1843 (red. France Nerdlich & Bénédicte Savoy), verscheen in 2013 bij De Gruyter, Genthiner Straße 13, 10785 Berlin (030/260.05-0; www.degruyter.com).