width and height should be displayed here dynamically

Paysages d’Architecture / Architectuurlandschappen

Onder dezelfde naam als haar openingstentoonstelling in 1986 stelt de Fondation pour l’Architecture voor een tweede maal de collectie van de Archives d’Architecture Moderne (AAM) voor. Sinds haar oprichting in 1968 vergaarde de AAM ongeveer twee miljoen documenten uit de archieven van ruwweg tweehonderd architecten. In enkele decennia bouwde ze een van de belangrijkste Europese collecties van architectuurtekeningen op. Paysages d’Architecture of Architectuurlandschappen toont in negen ‘landschappen’ de pronkstukken die de voorbije twintig jaar door de AAM werden verzameld.

In de tentoonstelling worden de hoogtepunten van de Belgische architectuurgeschiedenis in scène gezet aan de hand van tekeningen van prominente architecten als Joseph Bascourt, Victor Bourgeois, Renaat Braem, Louis Herman De Koninck, Stanislas Jasinski en Henry Lacoste. De tekeningen geven blijk van architecturale esthetiek en visie, en getuigen van de ambities die in de 19de en 20ste eeuw aan de moderne architectuur werden toegewezen. In het eerste van de negen landschappen, ‘Architectuur leren’, wordt de cruciale stap naar een autonome discipline geïllustreerd via het concept van de compositie. Afkomstig van de Beaux-Artstraditie, stond dit concept centraal in het architectuuronderwijs en getuigt het van het geloof in de scheppende kracht van de ruimte. De idee dat harmonieuze composities de potentie hebben om sociale vooruitgang te bewerkstelligen, bepaalde in hoge mate de architectuur van de 19de eeuw en is vandaag nog steeds herkenbaar. Dit streven naar een culturele en maatschappelijke bijdrage komt het sterkst naar voor in de tekening. Zo alludeert Renaat Braem op de maatschappelijke relevantie van de lijnstad door figuranten te gebruiken die hij uit socialistische tijdschriften knipte. De keuze voorProjet de pont van Charles De Meutter als affichebeeld, lijkt dan weer vreemd voor een tentoonstelling gewijd aan de autonomie van de discipline en de verschuivingen binnen het eigen vertoog. De afbeelding van een brug, die als technisch hoogstandje een nauwelijks zichtbaar dorpje kadert, lijkt eerder representatief voor het discours van de ingenieur dan dat van de architect. In de tekening wordt aan de gebouwen nauwelijks zwaarte gegeven, integendeel, als kameleons nemen ze de kleur van hun achtergrond over. Misschien is de tekening gekozen voor haar grafische kwaliteiten, maar een tekening van bijvoorbeeld Alban Chambon was wellicht meer representatief geweest.

De kwaliteit, omvang en diversiteit van de collectie van de AAM kan ongetwijfeld een overzicht van 150 jaar Belgische architectuurgeschiedenis dragen. Toch werd omzichtig gekozen voor de subtitel 150 jaar tekeningen van Belgische architecten. Deze nuance geeft onmiddellijk de invalshoek weer. De benadering is vergelijkbaar met de doelstelling die in 1986 door de directeur van het AAM Maurice Culot werd vooropgezet: de expositie weigert exhaustief te zijn, ze streeft geen panorama na, maar eerder een opeenvolging van imaginaire landschappen waarin de kwaliteit en vindingrijkheid van de individuele tekening de hoofdrol spelen. Bovendien vervagen, naarmate het bezoek vordert, de op het eerste zicht heldere categorieën tot een kluwen van enerzijds chronologisch situeerbare stromingen als ‘De zweepslagstijl’ en ‘Art Deco en levenskunst’, en anderzijds ahistorische thema’s als ‘Architectuur leren’ en ‘De stad als woonmachine’. Zo treedt bijvoorbeeld de traditie van de academie, geïllustreerd in ‘Architectuur leren’, in wisselwerking met de productie uit het atelier van de architect die in de andere secties wordt voorgesteld. Er is ook de confrontatie van de Belgische wooncultuur, die duidelijk naar voor komt in ‘Wees modern!’, ‘De zweepslagstijl’, ‘Art Deco en levenskunst’, met de alomvattende visies over ‘De stad als woonmachine’. De klemtoon ligt evenwel op de individuele woning in de rand en het platteland, waardoor het thema ‘De stad als woonmachine’ naar de marge verschuift. Dat weerspiegelt trouwens de specificiteit van de Belgische architectuurgeschiedenis.

Maar dergelijke bespiegelingen zijn vooral weggelegd voor de geoefende waarnemer. Door de negen landschappen gewoon naast elkaar te zetten, nodigt de tentoonstelling uit om zelf een parcours uit te stippelen. Enkel in de kamer ‘De verovering van de hemel’ wordt een duidelijke tegenstelling nagestreefd. De groteske promotiemaquette voor de Noordwijk, die in schril contrast staat met de gevoelige omgang met typologie en context in de tekeningen, toont de vaak ontnuchterende relatie tussen theorie en praktijk.

Paysages d’Architecture ontsnapt aan de verarming die thematische tentoonstellingen vaak kenmerkt. Of de frappante diversiteit te wijten is aan de eigenzinnigheid van het materiaal, dan wel aan de opstelling, laten we in het midden. De wisselwerking en overlap tussen en binnen de landschappen verhinderen een overzicht van ‘goede’ architectuur. Ook al worden alle schoolvoorbeelden opgevoerd, toch gaat de tentoonstelling voorbij aan de conventionele historiografie. Maurice Culot gaf al een treffende beschrijving van deze visie in het voorwoord van de catalogus van de expositie in ’86: “Ces vues successives appartiennent à un paysage trop vaste pour être embrassé dans un seul voyage.” De opzet van de tentoonstelling blijft in haar collage-achtige aanpak trouw aan zowel de ambiguïteit van de Belgische architectuurgeschiedenis, als aan het weerbarstige Belgische landschap zelf.

 

• Architectuurlandschappen. 150 jaar tekeningen van Belgische architecten tot 20 april in de Fondation pour l’Architecture, Kluisstraat 55, 1050 Brussel (02/642.24.80; www.fondationpourlarchitecture.be)