width and height should be displayed here dynamically

Private Passion X Public Duty

René Heyvaert, Kleine boog, 1975

Tien jaar na het overlijden van Jan Hoet (1936-2014) loopt in het SMAK een tentoonstelling met werken uit de collectie Matthys-Colle. Het is veelzeggend dat deze verjaardag als aanleiding wordt vermeld, terwijl dit voorjaar het zilveren jubileum van het Gentse museum gevierd had kunnen worden, dat immers op 8 mei 1999 opende. Zou er nog een instituut te vinden zijn dat even intensief geobsedeerd is door de eigen voorman, tien jaar na diens verscheiden? Is er sinds het vertrek van Hoet in 2003 iets wezenlijks veranderd? Wil het SMAK een monografisch museum worden, gewijd aan het leven en de werken van één man – die geen kunstenaar was, maar een curator? Of wil directeur Philippe Van Cauteren de ‘faam’ en ‘identiteit’ van zijn ‘huis’ nog eens onderstrepen, in de hoop de nieuwbouw gefinancierd te krijgen nadat in juni een ontwerpteam werd geselecteerd?

Dat er deze zomer in het SMAK vier deelexposities lopen waarin het eigen verleden aan bod komt, toont de moeilijkheid om heldere keuzes te maken die naar de toekomst of het heden verwijzen, eerder dan naar het verleden. Allerlei dingen worden naast en door elkaar geplaatst, iets wat aangenaam verscheiden en ‘inclusief’ kan zijn, maar wat ook verwarring oplevert. Een collectietentoonstelling spannend maken – en er een kunsthistorisch verhaal mee tonen – is nooit makkelijk, zeker niet wanneer er op één privéverzameling wordt ingezoomd. En zelfs dat is hier niet het geval, want op Private Passion X Public Duty worden werken getoond die tot de collectie Matthys-Colle behoren, maar ook tot die van het SMAK, via de aankopen van de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst, waar Colle tussen 1974 en 1979 voorzitter van was. Provenance studies – nagaan hoe en waarom een collectie tot stand is gekomen – zijn in Gent nog moeilijker dan elders, en het web ontsluieren waarin Jan Hoet de spin was, met kunstwerken als te vangen vliegen, blijkt onmogelijk.

Gastcurator Sam Steverlynck, die ogenschijnlijk de rol van historicus van het SMAK heeft overgenomen van Koen Brams, heeft een tiental ensembles samengesteld die op de gelijkvloerse verdieping te zien zijn. Kunststromingen en individuele aanpakken worden, in de zaalteksten, in een paar zinnen samengevat, maar uiteindelijk toont Private Passion X Public Duty nogmaals dat er zich in België meer kunst en kapitaal in privaat dan in publiek bezit bevindt, en dat die privé-eigenaren (of hun erfgenamen) de kunstwerken weliswaar willen tonen, maar dan op voorwaarde dat hun naam vooropstaat. Het verhaal dat verteld wordt, is dat van de verzamelaar zelf. Het blijft wachten tot de titel van de expo wordt waargemaakt, als er met werken in privébezit een kunst- eerder dan een collectietentoonstelling gemaakt mag worden.

In de kleine ruimte rechts van de inkomhal, waar zich ooit de bibliotheek van het SMAK bevond, zijn edities te zien die werden uitgegeven door de VMHK, net als de actuele edities die nog verkocht worden. In de smalle ruimte van de tussenverdieping wordt aan één zijde een reeks documenten getoond: briefwisselingen met kunstenaars of instituten omtrent aankopen, of foto’s en publicaties. Op een sokkel achteraan staat de rolodex van Roger Matthys, met handgeschreven fiches over individuele kunstenaars – een object dat nauwgezetheid moet suggereren, maar dat ook private liefhebberij symboliseert. Grote foto’s, zonder verklarende onderschriften en voornamelijk van Jan Hoet, kleven op de wand aan de andere zijde. Tot slot is er op de eerste verdieping, onder de titel Together: Collaborative Art Practices, nog een thematische collectiepresentatie ingericht, met werken die ‘de mythe van de solitaire kunstenaar’ uitdagen, iets wat begrijpelijkerwijze niet altijd lukt. Ook hier duikt Hoet meerdere keren op, bijvoorbeeld in de opname van een performance met Marina Abramović uit 1996, waarvan het auteurschap zelfs aan hem wordt toegewezen.

Al deze retrospectie wordt bekroond met twee films – of werd bekroond, want de films waren, jammer genoeg, enkel in juli en augustus te zien – in het auditorium. Thank God for the Gift van Luc Vrydaghs is een documentaire die dit jaar in enkele bioscopen liep, en waarin de verering van Hoet lachwekkend wordt, bijvoorbeeld wanneer Dorian Van der Brempt hem ‘autoritair’ noemt, maar – zalvend – ‘charismatisch autoritair’, of wanneer de blik van Hoet in alle ernst wordt gelijkgesteld met de oogopslag van het schaap in De aanbidding van het Lam Gods. De tweede film is getiteld De Opening en werd gemaakt door Julien Vandevelde in 1999. Het is zonder meer een van de belangrijkste films over hedendaagse kunst in Vlaanderen. Zowel het talent als de gebreken van Hoet worden op een amusante manier duidelijk, net als het beeld over kunst en de omgang ermee die beide gemeengoed zijn geworden. Vandevelde kon de voorbereidingen volgen van de eerste expositie in het SMAK, trouwens ook een collectietentoonstelling. Hij ging te werk volgens de principes van de direct cinema, en vaak is het alsof Hoet de aanwezigheid van de camera vergeet. Eén keer, aan het begin, spreekt hij in de lens, en verspreekt hij zich freudiaans, door te benadrukken dat hij met gemeenschapsgeld werkt, waardoor hij het als zijn plicht beschouwt de ‘kijkcijfers op te krikken – Hoet wou kunst populair maken, maar in de plaats daarvan werd hij zelf beroemd.

Wat vooral opvalt is hoe hij, als curator, een art handler was – geen intellectueel, geen historicus, zelfs geen netwerker: hij installeerde zelf de kunstwerken; hij maakte ze af, en eigende ze zich toe door ze een plek te geven. Als enige van de crew draagt hij geen handschoenen. Latere sleutelfiguren in het Vlaamse kunstwezen treden op als jaknikkende medewerkers: M HKA-directeur Bart De Baere, voormalig HISK-directeur Hans Martens en ook Philippe Van Cauteren, die de borden in No Title (Stacked Plates) van Robert Therrien (1994) op elkaar mag stapelen. Keuzes worden zelden of niet beargumenteerd, of enkel met termen als ‘mooi’, ‘goed’ of ‘schoon’, en met aforismen als: ‘Er zijn al kunstgeschiedenisboeken genoeg.’ De kunstenaars – Kiefer, bijvoorbeeld, of Kabakov – staan geamuseerd toe te kijken, waarna, eens het werk op z’n plaats staat of hangt, Hoet hen ongevraagd om de hals valt. Enkele dagen voor de opening stapt hij in een emmer witte verf, waarna zijn vrouw een nieuw paar schoenen moet kopen. Als hij de catalogus doorbladert, merkt hij geërgerd op dat Kleine boog (1975) van René Heyvaert niet vermeld wordt, om daarna te beseffen – ‘Dat is van mij, hè!’ – dat het werk zijn eigendom is (volgens de website van het SMAK werd het in 1987 geschonken). Onwaarschijnlijke anekdotes en incidenten blijven zich opstapelen, en ze tonen vooral hoe makkelijk hij het had, als een museumdirecteur die op een wilde manier z’n gang kon gaan, en die kon werken met een even beperkte als onaantastbare naoorlogse westerse en mannelijke canon, opgebouwd uit indrukwekkende kunstwerken met een groot aura, die het zonder al te veel discours konden stellen. Er was maar één probleem, en dat was het gebrek aan geld. Het is meteen, vijfentwintig jaar later, het enige dat werkelijk onveranderd is gebleven.

 

Private Passion X Public Duty, tot 5 januari 2025, SMAK, Jan Hoetplein 1, Gent.