width and height should be displayed here dynamically

Bas van den Hurk & Jochem van Laarhoven

‘Decisive here is the idea of an inessential commonality, a solidarity that in no way concerns an essence,’ schrijft Giorgio Agamben in La comunità che viene, vertaald door Michael Hardt. ‘Taking-place, the communication of singularities in the attribute of extension, does not unite them in essence, but scatters them in existence.’ De openingszin van het boek uit 1990 luidt: ‘The coming being is whatever being.’ Dat duidt niet op willekeur (‘being, it does not matter which’), maar op precies het tegenovergestelde: ‘being such that it always matters’. Agamben ageert tegen een vastomlijnd denken over identiteit en reflecteert op een gemeenschap die voorbijgaat aan elke definitie van zichzelf.

In ‘The Artist as Producer in Times of Crisis’ uit 2004 introduceert Okwui Enwezor het begrip van een een networked collective: een ‘flexibel, niet-permanent samenwerkingsverband, waarin de voorkeur uitgaat naar samenwerkingen op projectbasis’. Conventionelere vormen van collectiviteit hebben volgens Enwezor een ‘gestructureerde modus vivendi, gebaseerd op permanente en vastomlijnde groepen makers gedurende een langere periode. Het auteurschap van dergelijke collectieven representeert de uitingen van de groep als geheel in plaats van die van de individuele kunstenaar.’ Ons collectief, Networked Collective, verwijst in naam en praktijk naar Enwezors begrip van samenwerken als een plooibare configuratie, wat voor ons onder andere tot uiting komt in kruisbestuivingen tussen verschillende kunstvormen en media. Maar ook in bredere zin benaderen we de notie van artistieke collectiviteit door, in de methode en vorm van het werk dat we maken, steeds ernaar te streven om vaste omlijningen te doorbreken en te bevragen – om een openheid te creëren waarin whatever wordt omarmt.

Networked Collective bestaat uit een wisselende groep van ongeveer dertig kunstenaars, theatermakers, acteurs, performers, theoretici en studenten die samen residenties doen en tentoonstellingen, voorstellingen en publicaties maken. Collectief onderzoeken we het spanningsveld tussen het sociale proces van samenwerken en samenleven enerzijds, en de formele autonome kwaliteiten van het werk dat daaruit voortkomt anderzijds. Onze praktijk is steeds een voorstel over deze wisselwerking. Een kenmerkend onderdeel van ons werk zijn layer-sessions, gebaseerd op het simpele principe van de overdub. Iemand improviseert een liveperformance, een set of een run. Dat kan met een klassiek instrument, maar ook met de eigen stem, een schilderskwast, een ui of de vloer. Er wordt een podium gecreëerd, waarin anderen de performance vastleggen, met camera, geluid en licht. Er ontstaat groepsconcentratie. In een volgende opname voegt iemand een nieuwe laag toe, speelt er overheen. Camera’s, kostuums, instrumenten en opnameapparatuur: alle media, attributen en rollen rouleren. Dat resulteert in videoclips waarin alle participanten met elkaar samen spelen of maken door verschillende tijds- en geluidslagen heen.

Dit principe nodigt zowel uit om het ritme en tempo te volgen als om ertegenin te gaan. Het niet-dogmatische, onbepaalde samenspel waarin je plezier hebt, is voor ons whatever being. Het is radicaal open, alles kan gebeuren en alles is extreem belangrijk. Je luistert naar elkaar, je voegt iets toe, je bent stil, aanwezig, je gaat mee of vormt de dissonant, je bent on stage, off stage.

De pluriformiteit van de layer-sessions zorgt ervoor dat ze op verschillende manieren begrepen kunnen worden. Het resultaat kan functioneren als een opzichzelfstaand kunstwerk, maar ook als soundtrack voor een ander videofragment. Autonomie en toepassing wisselen elkaar af en dagen elkaar uit. Is het een jamsessie? Is het muziek? Is het een soundtrack? Is het collectief? Is het individueel? Zoals Anna Lowenhaupt Tsing schrijft: ‘Telkens weer word ik daarbij geconfronteerd met patchiness, met dat mozaïek van open assemblages van verstrengelde levensvormen die elk op hun beurt weer leiden naar een mozaïek van ritmes in de tijd en krommingen in de ruimte. Mijn stelling is dat we pas zullen opmerken in wat voor toestand onze wereld verkeert, als we erkennen dat de gehele aardbol zich in een staat van precariteit bevindt.’

 

Bas van den Hurk (1965) en Jochem van Laarhoven (1988) werken sinds vier jaar aan een onderzoek naar de verhouding tussen beeldende kunst en theater, vaak in collectieve vorm. Deze tekst kwam mede tot stand aan de hand van gesprekken met kunstenaars/acteurs die onderdeel zijn van Networked Collective: Samieh Shahcheraghi, Marijn van Kreij, Lotte Driessen, Felix Kindermann, Chrys Amaya Michailidis en Reinout Scholten van Aschat.