width and height should be displayed here dynamically

Ellen Schroven

Bij het werk aan mijn doctoraat O of de vertaling van een cirkel (2011-2017), waarin ik op zoek ging naar beelden (en bij uitbreiding ervaringen) die ontsnappen aan de taal, liet ik mij omringen door filosofen, schrijvers en kunstenaars, waarvan ik de meesten enkel kende uit boeken en musea. Het onderzoek nam de vorm aan van een dagboek, met tekeningen, beschrijvingen, foto’s en videofragmenten van schaduwen, reflecties en allerlei andere terloopse maar daarom niet minder intrigerende verschijnselen, die meestal even snel uit mijn blikveld verdwenen als ze erin waren opgedoken. Daar voegde ik woorden van anderen aan toe, die grensden aan, of alleszins op een bepaalde manier resoneerden met de vage contouren van wat ik zocht. Een tweede boek – een essayistisch verslag van een Voortdurende treinrit – was verbonden met het eerste door een numeriek systeem.

Een van de fragmenten kwam uit het dagboek van Virginia Woolf: ‘Het vraagstuk dat ik nu aan de orde wil stellen is het vraagstuk van mijn essays en hoe ik ze tot een boek zou kunnen verwerken […]. Eén hoofdgedachte moet steeds terugkeren – maar wat die hoofdgedachte moet zijn kan ik alleen achterhalen als ik ze allemaal doorlees.’ Vlak voor de boeken in druk gingen, voegde ik in potlood tussen de regels bedenkingen toe, die mee werden opgenomen in de finale versie. Aantekeningen bij de aantekeningen. Onder Woolfs ‘hoofdgedachte’ had ik ‘WEDERKERIGHEID?’ genoteerd. In kapitalen, weliswaar meteen ontdaan van hun stelligheid door het vraagteken dat erop volgde. Ik was er dus niet zeker van, maar het leek mij een potentieel sleutelwoord in de zoektocht die ík gedurende zes jaar had ondernomen.

Af en toe leek die wederkerigheid zich als een oneindige woordeloze lus tussen binnen en buiten – tussen alles rondom mij en mezelf – te tonen in een paar lijnen op papier. Dat gevoel overviel mij in ieder geval een aantal keer tijdens de drie dagen waarop ik alles tekende wat op en rond Place Saint-Sulpice te zien was. En ik meende iets soortgelijks te herkennen in de manier waarop Merleau-Ponty over een schilderij schreef als ‘het binnen van het buiten en het buiten van het binnen’ (enkel mogelijk gemaakt door het feit dat een schilder zijn lichaam inzet), of bij de kunstenaar André Marchand, die het gevoel beschreef dat de bomen naar hem keken. John Berger plaatste die intrinsiek wederkerige aard van het zien – dat dus altijd ook gezien worden impliceert – tegenover het streven van de gesproken taal om wederkerigheid te benaderen ‘in een poging uit te leggen hoe jij de dingen ziet’. Een beschouwing die allicht in de lijn ligt van de zeldzaamheid waarmee een echte, ‘wederkerige’ dialoog tussen twee mensen plaatsvindt.

Omdat mijn werk de manier centraal stelde waarop ikzelf – op alle mogelijke manieren – de wereld waarnam, lag het voor de hand dat de cirkelvertaling een solitaire onderneming zou (en moest) zijn. Bij Rilke had ik gelezen dat het nefast, zelfs destructief zou zijn voor een kunstenaar om gedachten te delen nog voor ze voltooid worden in het uiteindelijke werk, maar toch stuurde ik de mijne – hoe precair ook – met grote regelmaat al schrijvend en tekenend ­­naar iemand bij wie ik het gevoel had dat ze grond vonden. Ergens halverwege de tocht beantwoordde zij een van mijn tekeningen met een citaat van Leonard Nolens, waarin wordt gesteld dat een kunstenaar een reisgezel nodig heeft: ‘Het volstaat dat één mens zijn daarom niet onkritische, maar instemmende zegel slaat op wat anders te alleen, te kwetsbaar zou zijn om overeind te kunnen blijven.’ Ik nam het fragment uit zijn dagboek integraal over in het mijne, omdat dat delen-terwijl-ik-onderweg-was een onmiskenbaar gevoel van wederkerigheid in zich droeg, dat de tocht niet enkel minder alleen, maar ook – en vooral – mogelijk maakte.

 

• Ellen Schroven (1983) maakt en schrijft in een poging de gaten in de taal te dichten, of ze in ieder geval een beetje kleiner te maken. Recent was haar tekendialoog met Palmer Nuyttens te zien in de groepstentoonstelling Het Nieuwe Geniaal in Cultuurcentrum Mechelen. In mei toont ze nieuw werk in de tentoonstelling Binnen Buiten in het Emile Van Dorenmuseum en in juni neemt ze deel aan The Crip School, een project naar aanleiding van twintig jaar Wit.h, in het kader van het Almost Summer Festival in Kunstencentrum Buda (Kortrijk). Daarnaast werkt ze samen met onder meer Jan Swerts en Joachim Badenhorst aan het landschapsproject Berg.