Raquel van Haver
Je kunt als schilder in je eentje schilderen en je werk verkopen op een lokale markt of in een galerie, maar je kunt ook een bedrijf runnen, met een studio manager, personal assistant, pr-manager, iemand die kan helpen (op)bouwen of de onderlagen schildert. Je brengt allerlei vaardigheden bij elkaar, onder een naam, als collectief of beweging. Kijk naar Igshaan Adams uit Zuid-Afrika, bijvoorbeeld.
Bij grotere namen of producties kan het individuele verdwijnen en neemt het collectief de overhand. Wat als alles door assistenten is gemaakt, of geheel is uitbesteed? De kunstenaar is dan eerder een brand of movement geworden. Je kunt je afvragen of het erg is om de kunstenaar als merk te zien en om het creatieve proces niet meer op de eerste plaats te zetten, maar te kijken naar het gemeenschappelijke doel, het eindresultaat. Moet het verhaal een gemeenschap meeslepen en dragen, moet het werk voor educatie dienen, of moet het de droom verkopen dat het van bij een eenzame kunstenaar komt?
Kunst gaat er ook over om een ‘idee’, het grotere plaatje, te verkopen. Kudzanai Chiurai uit Zimbabwe werkt bijvoorbeeld onder eigen naam met verschillende kunstenaars en makers, die hij bij wijze van spreken schoolt. Zo houdt hij zijn collectief bij elkaar. Ibrahim Mahama uit Ghana, met wie ik samenwerk, creëert een internationaal ecosysteem om het project Red Clay Silo en het Savannah Centre for Contemporary Art in Tamale te realiseren: hij draagt niet alleen zijn eigen instituut, maar ook zijn eigen markt, waarin teruggeven aan de lokale community een grote rol speelt. De ‘waarde’ die binnenkomt, gaat weer terug naar het project, naar educatie; het wordt ingezet om de ‘markt’ in eigen handen te houden, om te archiveren en kennis over te dragen en een verandering in gang te zetten.
Collectieven kunnen zelf naar beurzen gaan, zonder galeries. Naatal is een agentschap dat Zuid-Afrikaanse kunst op een nieuwe manier op beurzen presenteert. De vraag naar galeries die door lokale markten worden gestuurd, wordt steeds groter. Collectieven zijn sterker: je kunt gezamenlijk funding ophalen voor projecten (en dan delen). Wat je ziet bij collectieven die met NFT’s, non-fungible tokens, werken – zoals Frerara, dat ik samen met Frederick Calmes en Raul Balai heb opgericht – is dat waar je bent niet zo belangrijk meer is. Het belang van NFT’s, ook al zijn ze niet zonder problemen, is dat de kunstenaar centraal komt te staan, dat de eigenaar belangrijk wordt, en dat het een open markt is.
Veel collectieven halen hun voordeel uit een fluïde werkwijze. Je kunt een studio delen, maar ook kennis bij elkaar brengen. Denae Howard doet dat met Culture Push in New York: een instituut zonder vaste plek, met een nomadisch bestaan. Het wordt erkend als een collectief dat buiten de lijntjes van het systeem kan groeien. Visuele statements – ik denk bijvoorbeeld aan het werk van de Zuid-Afrikaanse activist en fotograaf Zanele Muholi – kunnen hele community’s meedragen op hun tocht naar verandering, vanuit een emotie of een kracht, door een boodschap uit te dragen en door het delen van kennis.
Wat je feitelijk als kunstenaar wilt, is je eigen ecosysteem vormen: je wilt alles binnen bereik houden. Een collectieve vorm zorgt ervoor dat je nog meer bereik hebt om een verhaal te vertellen. Je hebt verschillende facetten van het kunstenaarschap nodig om dat voor elkaar te krijgen.
• Raquel van Haver (1989) werd geboren in Bogota, Colombia, en woont en werkt in Amsterdam. In 2012 studeerde ze af aan de Hogeschool voor de Kunsten (Utrecht). Ze staat bekend om haar rauwe, narratieve en figuratieve schilderstijl en haar werken op groot formaat. Haar werk is bekroond met de Koninklijke Prijs voor de Schilderkunst, ze had een solo-expositie in het Stedelijk Museum Amsterdam (Spirits of the Soil, 2019) en stelde over de hele wereld tentoon, van Londen tot Miami.