width and height should be displayed here dynamically

Sven Lütticken

Onze economie is er een van tegenstrijdige imperatieven. Enerzijds word je geacht aan je eigen brand te werken en jezelf op de (culturele, intellectuele) markt te positioneren; anderzijds wordt samenwerken niet alleen gestimuleerd in de wereld van universitaire onderzoeksaanvragen, maar ook in sommige segmenten van de kunstwereld. Wat de schijnbare tegenpolen met elkaar verbindt, is netwerken. ‘Nooit werken’ werd ‘altijd netwerken’, en de netwerker verruilt het versus voor het én. Als netwerker zap je tussen samenwerkingsverbanden en probeer je daarbinnen en daarnaast ook je eigen auteurschap uit te leven. De collectieve en individuele momenten worden als elkaars dialectische tegenpolen in de praktijk geïntegreerd. Kunstenaars als Kader Attia of Natascha Sadr Haghighian lijken de feedbackloop tussen solo en collectief werken te hebben geperfectioneerd, maar voor de meesten van ons (en vermoedelijk ook voor hen) blijft het een lastige evenwichtsoefening.

In Nederland moet vrijwel iedereen opereren in een (para-)academisch en cultureel veld waarin een handvol private en openbare geldschieters via megaprojecten de agenda bepaalt. De ideale constructie zou als volgt zijn: overheidsfondsen A en B financieren een academisch-artistiek onderzoeksproject met meerdere promovendi én artistieke residenties in postacademische werkplaatsen K, L en M; privéstichting C sponsort vervolgens een reeks tentoonstellingen van deze kunstenaar-onderzoekers in presentatie-instellingen X, Y en Z, begeleid door een publicatie waarin het (voor het privémuseum-in-oprichting van stichting C gereserveerde) werk van de kunstenaars door de promovendi van context wordt voorzien. Ondertussen regeert de paranoia in de polder, en niet geheel ten onrechte. Precaire kunstenaars krijgen van welmenende curatoren te horen: vertrouw in deze kunstwereld niemand, en al helemaal geen curatoren. Samenwerking is oorlog; je potentiële partner is ook een potentiële vijand. Geef vooral niet te veel over je project prijs vóór er een waterdicht contract ligt.

Je zou bijna vergeten dat er zelfgekozen samenwerkingsverbanden zijn, tot stand gekomen zonder noemenswaardige dwang; dat geldt voor veel formele groepen zoals kunstenaarscollectieven of redacties, maar zeker ook voor hechte netwerken die in wisselende constellaties op projectbasis samenwerken. De waarde daarvan wordt pas echt duidelijk op het moment dat die constellaties uiteenvallen. Dat betekent niet dat eerst alles pais en vree was. Samenwerkingsverbanden zijn optimaal als ze productieve dissensus mogelijk maken. Dat betekent dat de leden het over een aantal fundamentele zaken eens moeten zijn; deze basale consensus verleent focus en maakt kritische dialoog op het scherp van de snede mogelijk. Het zijn voor de buitenwereld wellicht onmerkbare (menings)verschillen, soms op de vierkante millimeter, die de geest en de praktijk scherp houden.

Soms stopt de samenwerking omdat deze gebaseerd was op een privérelatie, zoals bij diverse kunstenaarsduo’s het geval is – al blijft menig duo ook daarna doorgaan, óók omdat het gezamenlijke merk te sterk is om opgegeven te worden. Soms blijkt die basale consensus shaky te zijn, of gebaseerd op misverstanden, of de individuele ontwikkelingslijnen en -ritmes lopen niet gelijk op. Ik heb ooit geprobeerd dit te problematiseren in een korte tekst voor het honderdste nummer van Texte zur Kunst met de titel ‘Falling Apart, Together’. De vraagstelling van die tekst was ongeveer: (hoe) kunnen we proberen om met elkaar in gesprek te blijven en productief samen te werken, als we het over steeds minder eens zijn? Een begin zou misschien een echt gesprek over die tekst zijn geweest, maar dat is er nooit gekomen.

Als een groep of een andersoortig hecht samenwerkingsverband uit elkaar drijft en uiteindelijk uiteenvalt, resteert een virtueel netwerk; een virtualisatie van de samenwerking. Je praat wellicht niet meer met elkaar, maar bent je nog steeds bewust van de positie en praktijk van de ander. Op dergelijke momenten van herkalibratie kan het zinvol zijn om de eigen positie en praktijk weer sterker te ontwikkelen en adorniaanse flessenpost de wereld in te sturen – haunted by the ghosts of collaborations past while working toward collaborations future.

 

Sven Lütticken (1971) doceert kunstgeschiedenis en coördineert het researchmasterprogramma Critical Studies in Art and Culture (VU Amsterdam). Tot zijn publicaties behoren de bundels Futurity Report (met Eric de Bruyn, Sternberg Press, 2019) en Deserting from the Culture Wars (met Maria Hlavajova, MIT Press, 2020). Binnenkort verschijnen Art and Autonomy. A Critical Reader (Afterall) en Objections (Sternberg Press), het eerste deel van het tweeluik Forms of Abstraction.