Yael Davids
Tijdens mijn laatste wandeling in de woestijn werd mijn aandacht gegrepen door de acaciaboom. Om in een moeilijke, dorre omgeving te kunnen overleven, heeft hij lange wortels ontwikkeld die tientallen meters diep kunnen reiken en zo grondwaterbronnen bereiken. Wanneer ik naar tekeningen van zijn gehele structuur kijk, is het stuk onder de grond groter dan het zichtbare deel. Ook leeft de boom samen met mieren – wat in de biologie ‘symbiose’ wordt genoemd. De boom produceert specifieke omstandigheden om de mierenkolonie te beschermen en te voeden, en de mieren verdedigen op hun beurt de boom tegen herbivoren. Recent onderzoek naar aanleiding van de klimaatverandering toont aan dat de acacia in de Arava-woestijn sterker groeit in de zomer, dat wil zeggen in ruigere omstandigheden. Verondersteld wordt dat de boom oorspronkelijk uit Afrika komt, vanwaaruit hij zich miljoenen jaren geleden verspreidde. Als tropische boom is hij genetisch geprogrammeerd om te groeien in maximale hoeveelheden licht en warmte.
Als ik de vragen lees, lijkt er sprake te zijn van een agenda – de suggestie is dat samenwerking op dit moment een trend is – en misschien is dat inderdaad zo. Maar trends worden vaak in gang gezet door maatschappelijke behoeften. Trends zijn niet per definitie slecht, vooral niet als ze toelaten om een bepaalde context ter discussie te stellen. Persoonlijk heb ik het gevoel dat het DNA van de Nederlandse cultuur gekant is tegen samenwerkingsdenken, zeker in vergelijking met andere culturen die ik ken. Hier wordt het individu te vaak overschat.
Mijn werk is vaak opgedragen aan anderen, levende of juist historische figuren die ik tijdens het proces heb leren kennen – vaak mensen die verschillende soorten kennis in zich dragen, artistieke, politieke en spirituele, en die tijdens hun leven verborgen of ongezien bleven. Het productieproces bestaat vervolgens vooral uit aandacht schenken aan de omstandigheden waarin het werk zal ‘leven’ (de ruimte, het land, de mensen, enzovoort). Dat houdt in dat je met elkaar in gesprek gaat, je stem laat horen, je tot elkaar verhoudt.
Wanneer ik over samenwerking nadenk, voel ik dat ik precies moet zijn wat betreft de economie die ontstaat door het maken van een werk. De standaardtoestand van het enkelvoudige lichaam aanvaarden, betekent erkennen dat die er een is van onderlinge afhankelijkheid – met een voortdurende behoefte aan anderen. Dat is een zegen.
Het pad waarop je je eigen beperking beseft, is het pad naar het aangaan en scheppen van relaties.
Ik werk nauw samen met mijn partner, André van Bergen; de ethische vraag wanneer hij formeel gezien mijn ‘coauteur’ is, is een uitdaging – ik heb er nog geen antwoord op gevonden. Ook Hannah Dawn Henderson en Lotte Lara Schröder nemen altijd deel aan het maakproces. Bovendien werk ik heel nauw samen met curatoren, vrienden en andere partijen. Het is mijn taak om een economie op te zetten die degenen steunt die mij steunen: credits geven, financiële opbrengsten delen, transparant zijn, zoeken naar andere alternatieve economieën.
Het werk is nooit autonoom: creatie is een oefening in dankbaarheid tegenover de omgeving.
Hoewel ik een toenemend besef zie van de noodzaak van samenwerking, weet ik niet goed wat dat heel concreet betekent. Neem bijvoorbeeld de groeiende populariteit van zogeheten studio branding, zoals in: ‘Studio [vul de naam van een kunstenaar in]’. Deze branding lijkt op een overname van projectontwikkelaarswaarden, waarbij weinig recht wordt gedaan aan de mensen die de kunstenaar ondersteunen, aangezien de naam van de kunstenaar centraal blijft staan. Ik vind dat we meer verantwoordelijkheid moeten tonen voor onze omgeving, of die nu sociaal of ecologisch van aard is. Ik spreek liever in termen van solidariteit, het scheppen van bondgenootschappen, van affiniteiten, dan in termen van samenwerking. We leren van de verschillen.
Toen ik voor mijn tentoonstelling A Daily Practice met de collectie van het Van Abbemuseum werkte, vond ik dit prachtige citaat van Joan Jonas: ‘Hoewel veel van mijn performances solowerken zijn, bestaat zoiets eigenlijk niet. Een voorstelling is van nature een samenwerking tussen veel mensen die helpen met alle aspecten van de productie. Ik heb vooral geluk gehad met de steun van vele vrienden die op allerlei manieren aan mijn werk hebben bijgedragen: door met me op te treden, me technisch bij te staan, me ruimte en financiële steun te geven, of gewoon ideeën met me te delen die later vorm kregen als momenten in mijn voorstellingen, films en video’s.’
Ik zie een gebrek aan solidariteit op institutioneel en individueel niveau. Het is ook een structureel probleem. De manier waarop financiering wordt toegewezen aan kunstinstellingen kweekt bijvoorbeeld hyperconcurrentie en stimuleert het denken volgens individuele belangen. Zo worden de polarisatie en de vervreemding in de wereld en in de kunstwereld versterkt – uiteindelijk is dat een kapitalistische drang. Er valt een tegenstrijdigheid op te merken: het narratief van het kunstveld is gericht op (sociale) rechtvaardigheid, maar dat blijkt niet altijd uit de daden van de actoren. Ik ben zoekende naar alternatieven, ik weet niet of dat komt doordat ik het voorrecht van een zekere onafhankelijkheid heb, of omdat ik de laatste tijd een extreem gebrek aan respectvolle communicatie, zorg en solidariteit in de kunstwereld heb vastgesteld.
• Yael Davids (1968) woont en werkt in Amsterdam. Ze studeerde respectievelijk beeldende kunst, sculptuur en dans aan de Gerrit Rietveld Academie, het Pratt Institute (New York) en de Akademie der Kulturellen Bildung (Remscheid, Duitsland). In 2020 rondde ze als eerste kandidaat het Creator Doctus-programma af, een initiatief van de Gerrit Rietveld Academie en het Van Abbemuseum, met de tentoonstelling A Daily Practice. In boekvorm is haar werk vastgelegd in onder meer Yael Davids. No Object (Artimo Foundation, 2002) en Dying is a Solo (Roma Publications, 2018). Ze is tevens Feldenkrais-instructeur.