width and height should be displayed here dynamically

Radicaal. Vrouwelijke kunstenaars en modernisme 1910-1950

Radicaal. Vrouwelijke kunstenaars en modernisme 1910-1950, Museum Arnhem, 2024, foto Eva Broekema

Hoewel onze geschiedenisboeken lang iets anders hebben doen vermoeden, was het modernisme geen puur mannelijke aangelegenheid. Met de tentoonstelling Radicaal bieden Museum Arnhem, het Saarlandmuseum in Saarbrücken en Museum Belvedere in Wenen gezamenlijk een nieuw perspectief op deze periode in de kunstgeschiedenis. Arnhem is, tot begin 2025, de eerste locatie. De tentoonstelling opent met een wat jolig, wollig tuftwerk, waarin het woord ‘radicaal’ in kleurrijke letters te lezen is. De openingstekst trekt een parallel naar het heden om te benadrukken waarom deze tentoonstelling nodig is: net als voor de vrouwelijke makers van het modernisme bestaat er nog altijd een grote ongelijkheid in de kunstwereld. Succes betekent voor een vrouwelijke kunstenaar niet automatisch dezelfde waardering als voor een mannelijke collega. Daarmee komt ook direct een discrete, doch belangrijke disclaimer: Radicaal toont overwegend werk van vrouwen, overkoepelend omschreven als ‘vrouwelijke kunstenaars’, en bij de Duitstalige collega’s als ‘Künstlerinnen’. Tegelijkertijd is er echter ook werk van genderdiverse kunstenaars te zien, bijvoorbeeld van Claude Cahun en Anton Prinner. Het museum stelt – terecht – niet in de positie te zijn om met terugwerkende kracht voornaamwoorden voor deze kunstenaars te kiezen, die daarom bij deze makers worden weggelaten.

Radicaal vangt aan met inleidende ruimtes waarin het museum reflecteert op de eigen geschiedenis door de genderverhoudingen in de collectie na te gaan. Deze opmaat kan meteen als het sterkste onderdeel van de tentoonstelling worden beschouwd, want hier wordt pijnlijk duidelijk hoeveel stappen in de kunstwereld er nog dienen te worden gezet. Zo is er een interview uit 1982 in NRC Handelsblad te lezen met de toen kersverse directeur Liesbeth Brandt Corstius (1940-2022). Het gesprek draaide met name om haar voornemen om minimaal de helft van de aankopen en tentoonstellingen te reserveren voor vrouwelijke makers, een beleid dat ze tot haar pensioen in 2000 zou voeren. ‘Die vijftig procent is misschien al te scherp gesteld, maar het is de enige manier om de mensen die de dienst uitmaken wat harder te laten zoeken naar vrouwen in de beeldende kunst.’ Het bijna ongemakkelijke vraag-en-antwoordspel tussen Brandt Corstius en NRC, ruim veertig jaar geleden, doet maar al te veel denken aan de recente documentaire White Balls on Walls (2022), waarin vermeld werd dat de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam maar voor een luttele vier procent uit vrouwelijke kunstenaars bestaat. Wat houdt een gelijkwaardig aankoopbeleid vandaag precies in? En hoe ga je nu om met een historische collectie die qua aankopen bepaald is door een ongelijk beleid? De vele voorbeelden van feministische kunstwerken in de museumcollectie en van queer tentoonstellingen, zoals How Dare You Make Me Feel This Way (voorjaar 2023) laten zien hoe het Museum Arnhem wat deze vraagstukken betreft een pioniersrol heeft vervuld in het Nederlandse kunstenlandschap. Tegelijkertijd plaatst het museum een nodige kanttekening: net voor de periode tussen 1910 en 1950 blijven de genderverhoudingen scheef. Namen als Suze Robertson en Berthe Edersheim zijn weliswaar aanwezig, maar vrouwelijke en genderdiverse kunstenaars zijn wat betreft de modernistische collectie sterk in de minderheid. Het verklaart meteen ook, deels, waarom juist deze periode onderwerp van een tentoonstelling moet zijn.

Na een uitgebreide tijdlijn van de vele gebeurtenissen en ontwikkelingen tussen 1910 en 1950 op mondiaal niveau, start het gedeelte van de tentoonstelling dat ook in Saarbrücken en Wenen te zien zal zijn. De zalen zijn onderverdeeld in ruime thema’s: van de reflectie van vrouwelijke kunstenaars op maatschappij en identiteit, tot de manier waarop zij de abstracte kunst van het modernisme beïnvloedden en vormgaven. Er is een indrukwekkend scala aan technieken en media vertegenwoordigd, van schilderkunst en sculptuur tot fotografie, film, textielontwerpen en bouwtekeningen. Mocht dit nog niet groots genoeg klinken, dan claimt de catalogus van Radicaal bovendien dat er meer dan honderdtwintig werken van ruim zeventig makers uit meer dan twintig landen gerepresenteerd worden. Dat klinkt op papier geweldig, de praktijk blijkt echter weerbarstig. Ondanks het mooie en bewonderenswaardige palet van veelzijdige makers die meer aandacht verdienen, behoudt de expo het karakter van een proeverij, waarin de nodige context en diepgang ontbreken. Afgezien van de tekstborden die de thema’s introduceren en afgezien van een enkel citaat, zijn er amper details over kunstenaars of werken te vinden. Toegegeven, met een dusdanige hoeveelheid namen zou dat ook wel erg veel worden. Tegelijkertijd zorgt die hoeveelheid er paradoxaal genoeg voor dat de afzonderlijke makers en hun diverse werk onvoldoende uit de verf komen. Bovendien is er te weinig ruimte voor de diversiteit van de periode tussen 1910 en 1950 zelf. Wat betekent het überhaupt om ‘radicaal’ te zijn? Het kon in 1910 iets geheel anders betekenen dan in de totaal veranderde maatschappij van een halve eeuw later. Bovendien bestonden er grote regionale verschillen. De centrale tijdlijn biedt enige houvast, maar de bezoeker verdrinkt vervolgens een beetje in alle namen en werken. Het is duidelijk niet de bedoeling om alle kunstenaars over één kam te scheren, maar de gekozen benadering draagt dat risico in zich.

Wellicht had het geholpen om de contacten en verbanden tussen de makers te illustreren. De catalogus geeft enkele biografische achtergronden, zij het beknopt. Daarbij is het verwarrend dat sommige kunstenaars wel in de catalogus staan, maar niet in deze Arnhemse selectie zijn opgenomen. Wie kende wie en wie werkte samen met wie? Deze carrières stonden niet allemaal op zichzelf; onderling waren er connecties en invloeden die tijds- en landsgrenzen overschreden. Daarnaast valt op te merken dat namen als Germaine Richier en Alice Neel, allebei vrij recentelijk geëerd met overzichtstentoonstellingen in het Centre Pompidou, bekender zijn geworden dan namen als Madiha Umar of Johanna Reismayer. Inderdaad, succesvol zijn betekent nog niet dat vrouwelijke kunstenaars dezelfde waardering ontvangen als hun mannelijke collega’s, maar ook onderling zijn succes en waardering ongelijk verdeeld. Daarmee is het eerste gedeelte van de Arnhemse tentoonstelling mogelijk nog het meest radicaal te noemen, omdat hier wordt getoond hoe bepalend de rol van musea en kunsthistorische instituten is in het bepalen van zichtbaarheid. Radicaal zelf blijft eerder een rijke introductie, een uitnodiging tot verdieping in de vele vergeten namen uit het modernisme.

 

• Radicaal. Vrouwelijke kunstenaars en modernisme 1910-1950, tot 5 januari, Museum Arnhem, Utrechtseweg 87.