width and height should be displayed here dynamically

Radical Fashion Exercises

De mode-industrie scoort slechte punten: vervuilend en energievretend op ecologisch gebied, en daarnaast, op sociaal en economisch vlak, bron van uitsluitingsmechanismen, allerhande exploitatie (van stagiairs, arbeiders en modellen) en mentale stoornissen. In Radical Fashion Exercises. A Workbook of Modes and Methods, brengen Laura Gardner en Daphne Mohajer va Pesaran, beiden actief aan de School of Fashion and Textiles van de RMIT University Melbourne, honderd oefeningen over modeontwerp en de modepraktijk samen. Ze zijn geschreven door een divers cornucopia van modejournalisten, academici, ontwerpers, practitioners, curators, makers, docenten en kunstenaars uit de hele wereld. Het boek wil nieuwe aanknopingspunten bieden door de lezer op verschillende manieren te inviteren om de huidige mode-industrie aandachtig te observeren en fundamenteel te herdenken. Het doelpubliek is de fashion radical: iemand die nadenkt over mode, maar ook de intentie heeft om de structuren van de industrie te veranderen in zijn of haar dagelijkse leven en praktijk. De fashion radical kan dus zowel een gebruiker als een maker van mode en kleding zijn.

De auteurs willen een alternatief bieden voor de bestaande master’s tools die vandaag nog al te vaak in het modeonderwijs worden aangeboden, omdat de huidige generatie docenten zelf nog niet genoeg nieuwe vaardigheden ontwikkeld heeft op het vlak van duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en inclusiviteit. Docenten bevinden zich vandaag in een transitiefase, zoals Caroline Stevenson het in 2022 omschreef in haar artikel ‘Radical Pedagogies. Right Here, Right Now!’ in het tijdschrift Fashion Theory.

‘Modeonderwijs is onderhevig aan intense transformatie. Terwijl de mode-industrie verdergaat op haar destructieve pad van sociale en ecologische rampspoed, staat er een nieuwe generatie van studenten klaar die de onderwijsinstellingen wil activeren, en die radicale en realistische verandering eisen.’

De auteurs van dit door Valiz uitgegeven werkboek definiëren een ‘radicale’ modepraktijk als antagonistisch: tegengesteld aan bestaande en dominante machtsstructuren, en daarom gedreven door het teweegbrengen van verandering. De oefeningen zijn soms speculatief, soms praktisch, en ze zijn geschreven in een modus van direct action. Dat wil echter niet zeggen dat ze rechtstreeks activistisch zijn: dit werkboek is geen handleiding om protestacties te organiseren zoals bijvoorbeeld Extinction Rebellion dat doet. De keuze voor modeonderwijs is strategisch: aangezien de meeste ‘actoren’ in de huidige mode-industrie vaak nog verbonden zijn met oude machtsstructuren en bestaande hiërarchieën, dient verandering op het gebied van duurzaamheid, werkbaarheid en inclusiviteit zich maar zeer traag aan. De verschuiving naar een verantwoorde, inclusieve, dekoloniale en groene mode gaat niet bepaald snel, en verouderde mechanismen, zoals de mythe van de sterontwerper, het format van de modeweek, de cyclus van de modeseizoenen en de invloed van de modepers bestaan nog grotendeels in een negentiende-eeuwse vorm, bestemd om consumenten aan te zetten tot dwangmatige en overmatige luxeconsumptie, geholpen door eenentwintigste-eeuwse digitale communicatie en algoritmes. Voor de auteurs van dit boek is de hoogdringende verandering die nodig is voor de mode dus niet gericht op het esthetische, noch op nieuwe technologie en materialen. Verandering moet zich voltrekken in de geesten van iedereen die deel zal uitmaken van de mode-industrie van morgen: de modestudenten van vandaag, en waar mogelijk ook nog de huidige docenten. Deze doelgroep is dan ook vragende partij voor nieuwe methodes en recepten. Met een ander citaat van Caroline Stevenson, waarin marxisme en mode als onwennige maar noodzakelijke bedgenoten tevoorschijn treden:

‘Deze nieuwe generatie studenten wil niet gewoonweg rebelse stijlen kopiëren of creëren, ze wil ook de materiële condities omkeren waarin deze kleding wordt ontwikkeld, net als de ideologieën van het systeem dat ze produceert.’

Net zoals in alle andere creatieve en productieve industrieën zal deze generatie studenten geconfronteerd worden met het falen van de vorige, en zal ze inventieve strategieën en nieuwe denkwijzen nodig hebben om deze problematieken het hoofd te bieden. ​​Wat de huidige modestudenten nodig hebben om de nieuwe en andere rollen en jobs te vervullen waarnaar een deel van de industrie reeds op zoek is, blijkt nog vaak niet overeen te komen met wat hun wordt aangeboden in hun opleiding, die weinig duurzame praktijken van overproductie en consumptie in stand houdt. Die vaststelling is niet nieuw: al in 2001, in zijn boek Sustainable Education. Re-Visioning Learning and Change, lanceerde Stephen Sterling in dat verband het begrip van de duurzame opleiding, die waarden doorgeeft gericht op zorg en conserveren, eerder dan op competitie en consumptie.

Onderverdeeld in negen thematische hoofdstukken, van ‘Going Outside’ tot het speculatieve ‘Imagining and Dreaming’, maar ook met meer​​ toegepaste technische hoofdstukken als ‘Making, Finding, Tracing’ en ‘Sourcing en Re-sourcing’, biedt Radical Fashion Exercises nieuwe methodes en concepten door middel van de oefeningen waarvan in de titel sprake is. De thema’s ‘Using the Body’ en ‘Reading and Writing’ bevatten doordachte, open-ended en creatieve oefeningen. Een voorbeeld is Marie Hugsteds bijdrage ‘The Art Studio of the Mouth’, waarin smaak, tastzin en tactiliteit worden ingezet om een moodboard te creëren. Methodes uit posthuman studies, new materialism en affect theory zijn vaak sterk aanwezig in de opzet. Zo nemen verschillende oefeningen in ‘Using the Body’ multisensoriële waarnemingen als beginpunt, om een tegenwicht te bieden aan de overmatige nadruk op het visuele in de mode. In het hoofdstuk ‘Reading and Writing’ wordt mode niet benaderd als het ‘geschreven kledingstuk’, zoals Roland Barthes dat deed om naar de semiotiek van kleding te verwijzen, maar ligt ze aan de basis van een vrije poëzie of poëtiek van het maken. In Lillian Wilkies oefening ‘Poetry as translation’, bijvoorbeeld, worden theoretische modetraktaten gehercomponeerd tot gedichten.

Sommige bewustzijnsoefeningen zijn spitsvondig: Chinouk Filique de Miranda – ze is de eerste ‘Professional Doctorate’ aan ArtEZ in Arnhem en bereidt een proefschrift voor over de ervaring van mode in het online landschap – stelt een strategie voor ‘anti-engagement’ voor, waarbij modeliefhebbers online worden afgeweerd met mismatched content – met reclameboodschappen en beelden die eigenlijk niet bij hen passen, of die ze verafschuwen. De mix van vertrouwde beeldtypologieën met onverwachte tekst toont hoe weinig ruimte er meestal is voor originele ideeën. De oefening van Chet Julius Bugter, getiteld ‘Re-enacting the fashion image’, maakt de lezer door een heropvoering van poses bewust van de autoritaire dwang van modefotografie.

Verschillende oefeningen (zoals van beeldend kunstenaar Johanna Tagada Hoffbeck) gaan over onze band – affectief en affiliatief – met kleding en met elkaar, dankzij de verstrengeling van lichaam, identiteit, familiebanden en textiel of kledingstukken. Door een vorm van ervaringsgericht leren, ook binnen situaties uit het dagelijkse leven en met betrekking tot alles wat ons omringt, spoort het boek ons aan om kritisch na te denken – om te maken en te handelen vanuit een reële, persoonlijk beleefde maar ook uitwendig verwoorde positie. Vaak hebben modestudenten een nogal intuïtief begrip van hun eigen methodologieën en hun standpunt, en werken zij vanuit een vorm van empathie voor de (toekomstige) consument. Dergelijke mechanismen worden nauwelijks kritisch doorgenomen of besproken op school, waar veelal techniek- en resultaatsgericht wordt gewerkt, zonder veel belang te hechten aan processen. Aan het Centre for Sustainable Fashion van de University of the Arts in Londen gebeurt dat wel al, aan de hand van creatieve participatie en cocreatie.

Tussen de kleine honderd auteurs, gaande van fashion industry darlings zoals de jonge Brits-Jamaicaanse ontwerpster Martine Rose (die ook schoenen ontwierp voor Nike en samenwerkte met Timberland en Napapijri) tot aan vertrouwde namen uit het academische veld van fashion studies (zoals Marco Pecorari, programmadirecteur van de Parijse modeafdeling van de Parsons School of Design) en inclusief journalisten en critici die nieuwe platformen van journalistiek voorstaan, zoals Anja Aronowsky Cronberg (stichter en hoofdredacteur van Vestoj, een online onderzoekstijdschrift met als leuze ‘Why we wear what we wear’), bevinden zich eveneens enkele dekoloniale denkers. Met een fragment over ‘conspicuous consumption’ bij de Shona, een aantal bevolkingsgroepen in Zimbabwe en Zuid-Mozambique, zet heeten bhagat denkbeelden over kleding en etnografie op de helling. Noorin Khamisani schrijft over vergeten, lokale textiel- en modepraktijken. Enkele auteurs gaan zelfs het spirituele pad op met bezinnings- en zegeningsmomenten, door toverspreuken voor te stellen die de tijd kunnen vertragen, of die onafhankelijke modeontwerpers of collectieven kracht kunnen geven.

De zwaarste analytische denkoefeningen bevinden zich in de terecht getitelde afdeling ‘Digging Deep’. Sociologe en filosofe Aurélie Van de Peer, verbonden aan de KU Leuven en naast beeldhouwster Maria Kley de enige auteur uit België, gaat in op vooroordelen in verband met de morele economie van schoonheid, en de eerder vermelde Marco Pecorari geeft een introductie tot de institutionele kritiek, toegepast op modemusea en collectiestukken die geïnterpreteerd kunnen worden als troubled objects door hun verband met ras, gender, koloniale praktijken en globalisering. Harriette Richards spoort ons aan om onze garderobe te analyseren, om te kijken naar de herkomst en materialen van alle stukken die in de kast hangen, en meteen ook te kijken naar hun menselijke voetafdruk: hoeveel werktijd hebben ze gekost, hoe werden ze samengesteld, en door wie?

Elk hoofdstuk bevat op die manier een waaier aan oefeningen die geschikt zijn voor zowel individueel als collectief gebruik. Zoals de samenstellers van het boek zelf aangeven, wordt het thema van de digitale netwerkculturen, bepalend voor de wereld van vandaag en voor die van de mode in het bijzonder, niet als apart onderdeel behandeld omdat het deel zou uitmaken van de andere thema’s, net zoals duurzaamheid een soort van rode draad vormt die verweven zit in bijna elke oefening. Toch is ecologie prominenter aanwezig dan het digitale, en net daarom is het belangrijk om te benadrukken dat er vandaag in de mode-industrie al wordt ontworpen en gewerkt met artificial intelligence: ook dat is een grote revolutie waar de studenten en docenten van vandaag kritisch mee zullen moeten omgaan, of ze dat nu willen of niet. Een gedrukt werkboek op papier is misschien niet de beste plek om die denkoefeningen uit te voeren en die gesprekken te hebben, maar minstens een aanzet tot het reflecteren over deze evoluties had het boek nog pertinenter gemaakt.

Radical Fashion Exercises is aantrekkelijk en speels vormgegeven door Line Arngaard, in een do-it-yourself-stijl met een esthetiek verwant aan het beroep van kleermaker, met de randen van patronen die doorlopen over de pagina’s. Elk hoofdstuk heeft een eigen visuele zoom die de zelfgemaakte afbeeldingen en de tekst met elkaar verbindt, en het lettertype van de titel is gemaakt uit kleine dots, als referentie aan de ponskaarten die werden gebruikt in industriële jacquardweefgetouwen en breimachines.

In landen als het Verenigd Koninkrijk, Amerika, Australië, Nederland en Italië woedt het debat over modeonderwijs al een aantal jaren, terwijl in België, ondanks twee toonaangevende modescholen, het gesprek soms nog een aanvang lijkt te moeten nemen. In oktober 2021 organiseerde de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen een symposium met als titel Can Fashion Save the World? Johan Pas, directeur van de academie, hield toen een vurig pleidooi voor ‘kritische elegantie’, verbonden met een filosofie typisch voor de historische avant-garde en de vrije kunstpraktijk, en gekoppeld aan een pleidooi om het modeonderwijs weer meer te verbinden met het kunstonderwijs. Toch is het lang niet zeker of een dergelijk historische en eurocentrische visie op kunstonderwijs genoeg antwoorden biedt voor de globale, ecologische, economische en menselijke problemen in de mode-industrie van vandaag.

Een geheel andere aanpak komt naar voren in het manifest ‘Modestudenten aller landen, verenigt u!’, dat op 15 september 2022 op de website van Rekto:Verso verscheen. Hanka van der Voet en Chet Bugter, beiden werkzaam aan ArtEZ in Arnhem, pleiten voor een nieuw niet-hegemonisch, niet-kapitalistisch en gelijk gedistribueerd onderwijsmodel voor mode, met als metafoor schimmels die op symbiotische wijze met elkaar communiceren. De afzonderlijke knooppunten of individuen nemen deel aan collectieve arbeid, zoals dat wordt uiteengezet in het werk van evolutionair bioloog Lynn Margulis. Zij herschreef in de jaren zestig de evolutieleer door symbiose voorop te plaatsen, eerder dan de metafoor van ‘de wet van de sterkste’. Radical Fashion Exercises volgt dezelfde lijn ten gronde. Zonder een bepaald onderwijsmodel naar voren te schuiven, laten de oefeningen toe om na te denken over hoe het anders kan.

 

Laura Gardner, Daphne Mohajer va Pesaran (red.), Radical Fashion Exercises. A Workbook of Modes and Methods, Amsterdam, Valiz, 2023, ISBN 9789493246195.