Raoul De Keyser
Als discrete verteller van de West-Europese middenklasse na de Tweede Wereldoorlog: zo treedt Raoul De Keyser (1930-2012) weer tevoorschijn, in een kleine tentoonstelling met vroeg werk in Gent in het Centrum Vandenhove, in een bundel met de kunstkritieken die De Keyser schreef tussen 1949 en 1964, en vooral in een door Steven Jacobs en Hilde D’haeyere samengestelde catalogue raisonné, waar meer dan tien jaar aan is gewerkt. Het archief van de kunstenaar werd uitgebreid onderzocht nadat het aan de Universiteit Gent werd geschonken. Wat door de twee boeken aan het licht wordt gebracht, is een meer precieze voorgeschiedenis van dit canonieke oeuvre. De Keyser werd in 1930 in Deinze geboren. Reeds als tiener, kort na de Tweede Wereldoorlog, begon hij te schilderen. Hij nam deel aan groepstentoonstellingen, zoals in het museum van Deinze, waar hij onder meer een sneeuwlandschap toonde dat in krantenartikelen werd opgemerkt. Ongeveer 25 van dergelijke juvenalia, die in vele gevallen verdwenen zijn, konden desondanks geïdentificeerd worden. Klein Zwitserland uit 1957 is bijvoorbeeld een schilderij van het Mullerthal in Luxemburg, waarin Jacobs ‘respect’ ontwaart ‘voor de gestructureerde en bijna Cézannesque organisatie van het picturale oppervlak’. De onderwerpkeuze lijkt door het reliëf van het landschap te zijn ingegeven, want de afgebeelde bocht in een rivier kon De Keyser ook in de Leiestreek aantreffen. Het werk bleef in het bezit van de kunstenaar, die aan het eind van zijn leven een van zijn kleinkinderen de opdracht gaf het te vernietigen. Het schilderij werd in twee stukken gebroken, maar het bleef bewaard – een gekartelde, diagonale breuklijn loopt van de rechterbovenhoek naar beneden en doorsnijdt op een paar centimeter van de linkerzijde de handtekening van de kunstenaar.
Ergens in de tweede helft van de jaren vijftig hield De Keyser op met schilderen, en pas in 1963 begon hij opnieuw. Op drieëndertigjarige leeftijd volgde hij schilderlessen aan de academie van Deinze bij Roger Raveel. Het eerste bewaarde schilderij in de door de kunstenaar opgestelde oeuvrelijst – voorafgegaan door drie andere, verdwenen werken – is Z.t. (Rand) uit 1964, waarin Jacobs een opvallende gelijkenis ontwaart met het werk van Permeke. De belangrijkste voorganger blijft echter Raveel. ‘Luie critici en het brede publiek in België,’ aldus Jacobs, ‘zagen De Keyser, vaak tot zijn eigen frustratie, als niets meer dan een volger van Raveel.’ En toch kan Z.t. (Rand) bijvoorbeeld naast diens Landschap met rode akker uit 1948 gezet worden: dezelfde drieledige indeling, dezelfde uitgestrekte kleurvlakken, en eenzelfde leeg, geabstraheerd landschap. Een belangrijk verschil is de fellere, bijna carnavaleske kleurkeuze bij Raveel, in wiens vroege oeuvre nog iets bewaard blijft van een vooroorlogse, proletarische wildheid, die bij De Keyser vervangen is door geconcentreerde instemming.
Raoul De Keyser. Early Works bestrijkt de periode van 1964 tot 1980, en trouw aan het genre van de catalogue raisonné zijn de teksten gespeend van speculatie of interpretatie – eerder dan De Keyser in een landschap te plaatsen (maatschappelijk, cultureel of artistiek), wordt zijn werk onder het vergrootglas gelegd. Aan de jaren 1980 tot 1999 wijdde Jacobs al in 2000 een bij Ludion verschenen boek. Die breuklijn – 1980 – lijkt enigszins arbitrair, maar markeert ook De Keysers afscheid van het landschap als onderwerp. Meer en meer schilderde hij nog slechts details, fragmenten, niet meteen identificeerbare objecten – iets wat hem verder verwijderde van Raveel, maar hem evenzeer tot een kunstenaar maakte die voor internationaal succes bleek weggelegd. In 1988 organiseerde Zeno X in Antwerpen de eerste van twaalf soloshows. Daarna kon De Keyser op zijn beurt de geestelijke vader van Luc Tuymans worden, in wiens werk de geschiedenis – of alleszins de door massamedia aangeboden actualiteit – weer een aanvang leek te kunnen nemen.
Kijken naar schilderijen is ook altijd de vraag stellen: hoe keek deze kunstenaar zelf? En is zijn blik nog mogelijk? In een publicatie uitgegeven door A&S/books werden de kunstkritieken verzameld die De Keyser schreef tussen 1949 en 1964, voor allerlei kranten en tijdschriften, uitgegeven in en rond Gent – er werd zeer veel geschilderd, zo blijkt, en er waren ook veel ondertussen vergeten tentoonstellingsplekken. Vanuit een autonomistisch standpunt heeft dit geschreven schaduwoeuvre niets met De Keysers bezigheden als beeldend kunstenaar te maken. Het is echter ook mogelijk de korte artikelen te lezen als de uiting van eenzelfde persoonlijkheid, en meer nog: als getuigenissen van een cultuur en van een klimaat, in de lange jaren vijftig, in Vlaanderen, in Gent en in de periferie rond Gent (een verschil dat veel kleiner was dan nu), en – algemener – in een door vrede, relatieve gelijkheid en vooruitgangsoptimisme gekenmerkte westerse wereld. Waar het op aankomt – en dat geldt ook voor het schilderkunstige oeuvre van De Keyser – is dat lokale gebeurtenissen, bezigheden en objecten door een mens weergegeven en vervolgens met anderen ‘gedeeld’ worden. Waar de schilder in spe over schreef, en wat de criticus later zou schilderen: het is van een letterlijk wereldvreemde banaliteit, die desondanks het recht heeft gevierd te worden. ‘To give the mundane its beautiful due’ – ‘rechtmatige schoonheid aan het alledaagse verlenen’, zo omschreef de Amerikaanse romancier en generatiegenoot John Updike zijn eigen roeping in de jaren vijftig, en iets gelijkaardigs geldt voor De Keyser.
Niet toevallig dus dat hij ook over sport schreef, en het is jammer dat er slechts twee van die artikels in de publicatie zijn opgenomen. Op 6 februari 1954 berichtte De Keyser in Vooruit over de negentienjarige bokser Daniel Hellebuyck: ‘Zijn eerste kamp bleek een succes en met zijn tweede beurt liet hij te Deinze een sterke indruk op zijn streekgenoten na, hij won nl. door knock-out van Ternest van Kortrijk. Deze bokser was een kwartier na de wedstrijd nog niet tot het bewustzijn gekomen zodat de hulp van de dokter diende ingeroepen. Welke de voornaamste eigenschappen van deze gevreesde liefhebber zijn? Een flink benenspel, de hoge snelheid die hij tijdens een kamp ontwikkelt, grote ademvoorraad, goedgesloten garde en een rechtse, waarmede zijn tegenstanders zeker niet graag kennismaken.’ Het zijn zinnen die, net als de schilderijen van De Keyser, getuigen van een tijd waarin woorden en verf nog de voornaamste middelen waren om de mens en diens wereld tot iets even voornaams als vanzelfsprekends te verheffen.
• Steven Jacobs, Hilde D’haeyere (red.), Raoul De Keyser. Early Works. Catalogue of Paintings 1964-1980, Keulen, Verlag der Buchhandlung Walther und Franz König, 2024, ISBN 9783753305608; Steven Jacobs (red.), Tentoonstellingen te Gent. De kunstkritiek van Raoul De Keyser, 1949-1964, Gent, A&S/books, 2024, ISBN 9789076714707.