width and height should be displayed here dynamically

René Greisch

De Luikse ingenieur-architect René Greisch is bij het grote publiek gekend als ontwerper van enkele monumentale ‘kunstwerken’ – het woord waardig – in onder meer Wandre, Ben-Ahin en Maastricht. Greisch, gediplomeerd als ingénieur civil des constructions, ingénieurs des travaux urbains et coloniaux en ingénieur civil architecte, was bijzonder veelzijdig en bouwde een (omvang)rijk oeuvre uit, dat gekenmerkt wordt door een sterke technische en vormelijke vernieuwingsdrang. Aan zijn professionele carrière, die ruim vier decennia omspande en de regio rond Luik als geografisch zwaartepunt had, heeft de kunsthistoricus Pierre Henrion nu een monografie gewijd onder de titel rené greisch ingénieur architecte. Net als bij het boek Bureau d’Etudes Greisch, dat begeleid werd door een tentoonstelling in deSingel in Antwerpen (1996-1997), werd deze monografie gecompleteerd door een expositie, die in mei 2015 plaatsvond in het Grand Curtius museum in Luik.

Het lijvige, verzorgde boek telt bijna 250 pagina’s met veel tekst, maar vooral ook veel beeldmateriaal. Inhoudelijk bestaat het uit drie delen: een biografisch luik over Greisch en zijn professionele activiteiten, een thematisch essay en een beperkte catalogus. Tot slot volgt een index met ongeveer tweehonderd projecten (waaruit een typologische voorkeur blijkt voor bruggen, pylonen, schoolgebouwen, maar vooral ook woningen), een lexicon en een bibliografie. Het lexicon bevat een 90-tal technische termen, essentieel om de innovatieve kracht van zijn constructies te begrijpen. De bibliografie is beperkt tot het minimum, wat past in de specifieke insteek van het boek, dat sterk leunt op mondelinge bronnen. Het is dankzij de gesprekken met medewerkers en collega’s dat we onder meer ook te weten komen dat Greisch een toegewijd en energiek man was, dat hij timide was maar ook opvliegend kon zijn, en dat hij graag kookte. In het biografisch gedeelte volgen vijf hoofdstukken elkaar chronologisch op: naast de geboorte (1929) en het overlijden (2000) van Greisch, worden de oprichting van het bureau (1959), het viaduct van Vilvoorde (1973), de tijdelijke crisis van het bureau (1982) en het nieuwe kantoorgebouw in Sart-Tilman (1992) als scharnierpunten gezien. Al is dergelijke opdeling altijd enigszins kunstmatig, de sleutelmomenten zijn niet arbitrair gekozen. Zo was Greisch tot 1973 vooral actief als raadgevend ingenieur voor architectuuropdrachten, maar het viaduct van Vilvoorde – een van de grootste werven van het land en de grootste opdracht voor het bureau tot dan toe – bracht hier verandering in. Greisch ontwikkelde nieuwe expertise en een nieuwe methodologie, waarbij de ingenieurs een veel grotere rol opnamen dan de tekenaars. Met de uitbreiding naar burgerlijke bouwkunde en tegelijk ook meer zelfstandige opdrachten, verwierf het bureau een sterke reputatie, waarin savoir-faire gekoppeld werd aan vernieuwingsdrang. Een efficiënt materiaalgebruik leidde tot structuren die slanker en eleganter zijn, maar ook performanter en economisch interessanter. Begin jaren tachtig zorgde de algemene malaise in de bouwsector voor een tijdelijke inkrimping van het bureau, maar een aantal belangrijke, langlopende opdrachten voor bruggen (onder andere in het kader van de verbreding van het Albertkanaal) liet toe de moeilijke periode door te komen. Ongeveer gelijktijdig met de interne reorganisatie binnen het bureau werd ook steeds sterker ingezet op informatica, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van computerprogramma’s om structuren te modelleren. Greisch zou echter zelf weinig gebruikmaken van deze nieuwe technologieën: in de opdrachten die hij naar zich toe trok, werkte hij zeer sterk vanuit zijn opmerkelijk inzicht en intuïtie, terwijl hij computerberekeningen en numerieke analyses overliet aan zijn medewerkers. Om die reden was hij persoonlijk meer betrokken bij de kabelbruggen dan bij de bowstringbruggen die het bureau in de jaren tachtig realiseerde – beide vormden evenwel een mijlpaal in de geschiedenis van de burgerlijke bouwkunde. In dezelfde periode nam de (internationale) erkenning toe, met verschillende onderscheidingen en tentoonstellingen. Het bureau breidde verder uit, en in 1992 ontwierp Greisch zelf het nieuwe kantoorgebouw in Sart-Tilman, dat meteen ook dienstdeed als uithangbord. Deze en talloze andere projecten komen aan bod in het boek. Naast het innovatieve karakter wordt vooral ook aandacht besteed aan de manier van werken en de relaties met klanten en andere actoren in het bouwmilieu. Aan de hand van die context krijgt men een goed beeld van de ontwikkeling van de bouwkunde in België in die periode – zijn ontwerpen zijn daarvoor misschien te vooruitstrevend en dus niet echt representatief.

Het thematisch essay Questions de style vat aan met een referentie uit een van Greisch’ weinige geschriften, een lezing aan het Institut Lambert Lombard in 1995. Hierin benadrukt hij dat men zich niet de vraag moet stellen of iets kan, maar of het moet gebouwd worden. Greisch houdt hierbij vast aan enkele basisprincipes die aan de basis zouden liggen van goede architectuur, namelijk ‘équilibre, stabilité, résistance, adaption à la fonction, esthétique’. Op basis hiervan ontwikkelt Henrion thematische reflecties waarin de eigen stijl van Greisch wordt gekarakteriseerd en de coherentie van het oeuvre benadrukt. Steeds terugkerend is de correlatie tussen structuur, materiaal, vorm, techniek en functie – het ene mag niet ten koste gaan van het andere. Ook de aandacht voor het detail en de beheersing van de kosten zijn continu aanwezig. Bovenop deze ontwerpfilosofie komt de kenmerkende zin voor vernieuwing en vooruitgang: indien nodig worden constructieve normen overschreden, zonder evenwel te vervallen in extravagantie. Eenvoud – in de zin van leesbaarheid, evenwicht en soberheid – geldt als leidraad in zijn werk. Op cijfermatig vlak stond dit tegenover een enorme complexiteit.

In het derde gedeelte van het boek worden dertien projecten uitvoeriger toegelicht met tekst en beeldmateriaal. Gezien de grote omvang van het oeuvre dringt zich de vraag op of een zo beperkte selectie representatief kan zijn. Anderzijds is de coherentie van het oeuvre zo opmerkelijk dat herhaling anders onvermijdelijk wordt – te meer omdat Greisch’ werk reeds vanuit een biografisch en thematisch oogpunt werd belicht in de voorgaande delen. Toch is het enigszins jammer dat de catalogus geen integraal overzicht biedt van alle uitgevoerde projecten. Met de index is hiertoe een aanzet gegeven, maar spijtig genoeg worden de data en samenwerkingsverbanden niet vermeld. Voor wat wellicht de laatste en meest complete biografie van René Greisch zal zijn, is dit een gemiste kans.

 

• Pierre Henrion, rené greisch ingénieur architecte, verscheen in 2014 bij Prisme Editions, Wielemans Ceuppenslaan 45/2, 1190 Brussel (02/346.13.19; prisme-editions.be). ISBN 978-2-93-045116-9.