width and height should be displayed here dynamically

Rik Wouters

De retrospectieve is geen avontuurlijk tentoonstellingsconcept, maar blijft wel een belangrijke format. Het auteurschap en de wijze waarop de productie van een kunstenaar een geheel kan vormen, zijn beide op vele manieren in vraag gesteld, maar ‘het oeuvre’ en ‘het leven’ van de kunstenaar blijven een belangrijke referentiecontext voor het begrijpen en beoordelen van kunstwerken. Het daadwerkelijk samenzien van véél en representatief werk laat een vergelijkend kijken toe, dat de blik op elk werk afzonderlijk verscherpt, en levert een totaalindruk op – het maakt een ‘sfeer’ – die men niet kan samenpuzzelen uit geïsoleerde werken en reproducties. Een retrospectieve vormt meestal ook de aanleiding voor de publicatie van een boek of catalogus die het materiaal verzamelt en de stand van het onderzoek opmaakt. Zulke uitgaven vormen het basisinstrumentarium van iedereen die zich actief en intensief met kunst wil bezighouden.

Geen kwaad woord over retrospectieven dus. Ook retrospectieven van bekende en historische kunstenaars zijn natuurlijk zinvol, omdat het publiek zich gedurig vernieuwt, en omdat het belangrijk is betekenis en reputaties regelmatig opnieuw te testen, en een stand van zaken op te maken. Maar ze houden wel het gevaar in dat we achteraf moeten concluderen dat alles eigenlijk wel was zoals we dachten en er niet veel nieuws te zeggen valt. Dit is, meen ik, ook de uitkomst van de tentoonstelling van Rik Wouters in het Paleis voor Schone Kunsten.

Het oeuvre van Wouters is relatief beperkt, deels omdat hij zo jong gestorven is en deels omdat hijzelf werk dat hem niet goed genoeg leek, vernietigd heeft. Zelfs een ruim overzicht, zoals nu in Brussel, oververzadigt niet. Het werk is mooi om te zien en het heeft een duidelijke ontwikkelingslijn, waarbij snel duidelijk wordt dat het Wouters vooral te doen is om de voorstellingswijze: hij kiest één keer radicaal voor de kleur en de relaties tussen kleuren als basisprincipe van de voorstelling, en houdt het beeld ‘licht’ door het in het midden van het beeldvlak te laten verschijnen en het weg te houden van de beeldranden en vooral de basis. Kleur met bijna-uitsluiting van de ruimteopbouw en de contour en de lijn. Wouters blijft tot het eind consequent binnen die keuze, die hij dan wel technisch, door ontwikkeling van de schildertechniek en de materiaalkeuzes, verder radicaliseert. Het gaat Wouters duidelijk niet om het ontwikkelen of problematiseren van thema’s, want zijn onderwerpen zijn alle nogal naïef gekozen ‘naar de natuur’ – dat wil zeggen de ‘dagelijkse omgeving’ – en passen probleemloos in de traditionele beeldgenres. De spanning die op het werk komt te zitten, komt van buitenuit. Ze komt er door de kunstenaarsarmoede, en vooral door de oorlog en door Wouters’ dodelijke ziekte, die de beelden van de intimiteit met zijn model/geliefde Nel retroactief melancholisch kunnen kleuren, en de werken gemaakt tijdens zijn gevangenschap in Nederland en aan het einde van zijn leven tragisch opladen. Wat beklijft, is hoe de pijnlijke oorlogservaringen en de lichaamspijn net geen ‘lichaam’ in de beelden binnenbrengen en de kleurenvreugde van het werk niet aantasten.

Olivier Bertrand, samen met Piet Coessens commissaris van deze tentoonstelling, is de uitgever van de oeuvrecatalogus en heeft recentelijk ook de documentatie over Wouters uitgegeven. Bertrand heeft ook met deze tentoonstelling de ‘zaak’ Wouters willen verdedigen en de kunstenaar zo groot mogelijk willen maken. Bij het betreden van de eerste zaal krijgt de bezoeker meteen en zelfs in één zicht vijf ‘tophits’ geserveerd (waaronderDe strijksterDe rode gordijnen, en de sculpturen De dwaze maagd en De huiselijke zorgen). Hierdoor overtuigd kan men dan, min of meer chronologisch, de ontwikkeling van het werk volgen. Er zijn enkele referentiewerken van andere kunstenaars toegevoegd, zowel schilderijen als sculpturen, te weinig in aantal om er iets van te leren, maar wel voldoende voor wat ze hier moeten doen, namelijk ten behoeve van de beschouwer aangeven in welk groot gezelschap Wouters zich thuis mag voelen: Ensor, Rodin. En dan kan men natuurlijk de vele mooie werken zien, waarvoor grote dank. Maar toch met de bijgedachte dat de beste retrospectieven misschien niet gemaakt worden door mensen die, met de beste bedoelingen, de reputatie van een kunstenaar verdedigen, maar door mensen die iets willen uitproberen of iets te weten willen komen.

Het belang van deze tentoonstelling ligt in de catalogustekst van Gérard Audinet van het Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris. Audinet heeft voor de tentoonstelling Le Fauvisme ou l’épreuve du feu. Eruption de la modernité en Europe (Parijs, 2000) Wouters met drie schilderijen als enige Belg een plaats gegeven in de ‘Périphéries fauves’. Deze internationale erkenning doet plezier, en Audinet brengt in deze catalogus een tegenbezoek. Hij formuleert heel precies Wouters’ sterkte èn beperkingen, zijn moderniteit en traditionaliteit. Wouters leert veel van Cézanne maar gaat niet verder, hij blijft binnen de analyse van het zintuiglijke en durft niet te vereenvoudigen of te abstraheren, te construeren en te versterken: “De picturale middelen die hij zonder aarzelen (tot op zekere hoogte) moderniseerde (…) blijven in de eerste plaats middelen voor analyse, voor transscriptie van zijn impressies, van zijn visuele en psychologische, of zelfs affectieve banden met zijn directe en dagelijkse omgeving, die hij ‘natuur’ noemde” (p. 216). De Franse, originele tekst zegt: “qu’il pare du terme de nature.” Wouters ‘versiert’ zijn onderwerpen met de prestigieuze naam ‘natuur’ – datgene wat de schilder in de klassieke geschiedenis van de westerse schilderkunst geacht wordt te ‘imiteren’. Audinet toont fijntjes hoe Wouters aan de ‘natuur’, en dus meteen aan wat de moeite waard is om te schilderen, een nogal naïeve en eigenlijk sentimentele invulling geeft. De weigering om los te komen van de onmiddellijke beleving of om deze te beoordelen, geeft de grens aan van Wouters’ moderniteit, maar ze is tegelijk diens waarheid: “De picturale middelen worden ingezet om te worden geplooid naar de exploratie van zijn intimiteit (een term die op enkele aspecten na synoniem is met zijn ‘natuur’: dat wat het decor van zijn dagelijkse leven vormt en hem prikkelt)” (p. 217). Wouters staat voor een beperkte en dus getemperde moderniteit, die wel de voorstelling moderniseert maar die moeilijk in het leven zelf doordringt; en die misschien daarom – zoals Audinet bijna suggereert – ‘Vlaams’ is?

 

• Rik Wouters, nog tot 26 mei in het Paleis voor Schone Kunsten, Koningsstraat 10, 1000 Brussel. De tweetalige catalogus Rik Wouters. Bronnen en werken. Des origines à l’oeuvre bevat teksten van Gérard Audinet en Herwig Todts, en is een uitgave van de Vereniging voor Tentoonstellingen van het PSK.

• Recent verschenen twee publicaties in een Franstalige en een Nederlandstalige editie: Olivier Bertrand, Rik Wouters.Visies op een levensloop. Nel Wouters, onuitgegeven herinneringen, Belgian Art Institute, Brussel, 2000 (527 pp); Stefaan Hautekeete, Rik Wouters (1882-1916). Ontwikkeling en betekenis van het picturale oeuvre, Uitgeverij Olivier Bertrand/Pandora, 1997 (263 pp.).