width and height should be displayed here dynamically

Schritte zur Flucht von der Arbeit zum Tun

Naar aanleiding van de rampzalige economische, sociale en politieke toestand van Argentinië organiseerde het Goethe Institut in Buenos Aires het project Ex Argentina: in de vorm van onder meer lezingen, discussies en een tentoonstelling laten theoretici, activisten en kunstenaars hun licht schijnen op de situatie en de mogelijkheden tot verzet en verandering. De tentoonstelling Schritte zur Flucht von der Arbeit zum Tun werd georganiseerd door Alice Creischer en Andreas Siekmann, die zowel Argentijnse als Europese (met name Duitse) kunstenaars bijeen hebben gebracht. Twee historische projecten – een publicatie en een tentoonstelling – functioneren voor Creischer en Siekmann als modellen: de atlas Gesellschaft und Wirtschaft (1930) van Otto Neurath, vormgegeven door de kunstenaar Gerd Arntz, en de tentoonstelling Tucumán Arde uit 1968. Deze staat symbool voor de politisering van de Argentijnse avant-garde aangezien het ging om een documentair-politieke presentatie over armoede in de Tucumán-regio en niet om een vertrouwde kunsttentoonstelling. De onversneden didactiek van die tentoonstelling en haar nadrukkelijke afwijzing van een artistieke omgang met de situatie lijken Creischer en Siekmann evenwel te willen vermijden; hoewel de meeste werken in Schritte zur Flucht expliciet op de geschiedenis van Argentinië en/of de huidige situatie ingaan, en soms activistisch van aard zijn, maakt de tentoonstelling soms een merkwaardig hermetische indruk.

Groepen als Museo del Puerto grossieren weliswaar in antimuseale retoriek en bepleiten een kunstpraktijk die onderdeel is van de leefwereld van ‘gewone’ mensen, maar de presentatie van deze en andere projecten in het Museum Ludwig lijkt eerder een soort esthetische autonomie te willen herwinnen, met name door informatie achter te houden of op slechts gebrekkige wijze door te geven. Creischer en Siekmann wilden kennelijk niet te betuttelend en simplificerend te werk gaan, en hebben hun uitleg daarom beperkt gehouden. Het is natuurlijk prettig dat de bezoeker niet wordt benaderd als een kijker van het Jeugdjournaal, maar dat de afzonderlijke werken of projecten niet duidelijk worden geïdentificeerd en eventueel een beetje toegelicht, is gewoonweg storend. In het blaadje dat men bij de expositie krijgt, staat een lijst van kunstenaars met hun bijdragen, maar in de zalen moet men die zelf maar zien te identificeren. Ongetwijfeld willen Creischer en Siekmann daarmee benadrukken dat de tentoonstelling geen doorsnee groepstentoonstelling is, geen gevecht om aandacht in de media en op de markt; dit is een collectief project dat ergens over gáát, en niet slechts draait om het veroveren van posities in de kunstwereld. Daarmee wordt echter veronachtzaamd dat de bijdragen voortkomen uit (onder meer in geografisch opzicht) specifieke kunstpraktijken en kunstopvattingen, en dat het van barbaarse collectiviseringsdwang getuigt om dit te ontkennen. Het effect van die verwarring is trouwens dat de identiteit van de kunstenaars nog wordt benadrukt; de tentoonstelling wordt een puzzel die opgelost moet worden.

Her en der hangen bladen uit de atlas van Neurath en Arntz, af en toe gecombineerd met bladen van de actualisering van dit project waar Creischer en Siekmann aan werken. De informatie bij de tentoonstelling benadrukt dat deze atlas een ‘marxistisch project’ was, wat gezien de achtergrond van de makers juist is, maar toch maar een deel van de waarheid behelst. Neurath en Arntz geloofden dat het samenbrengen van sociale en economische feiten in heldere statistieken met geabstraheerde symbooltjes (de mensen van Arntz zijn een soort legopoppetjes) kon bijdragen tot een rationele planning van de maatschappij, met als voornaamste doel de verbetering van de levensomstandigheden van de arbeidersklasse en andere minderbedeelden. Maar uiteindelijk is hun project vooral technocratisch: dergelijke statistieken zijn voor iedere moderne staat een ideaal instrument, of die staat nu socialistisch, democratisch-kapitalistisch of fascistisch is (de inhoud zal dan uiteraard soms verschillen vertonen). De statistieken van Neurath en Arntz zijn bovenal kwantitatief: men ziet rijen poppetjes, voertuigen of kruisen, waarbij iedere unit staat voor een bepaald aantal mensen, auto’s of doden. Het gaat primair om aantallen. Nieuwe diagrammen in de tentoonstelling, zoals die van de Parijse groep Bureau d’Etudes, gaan meer uit van structuren, van netwerken die in kaart moeten worden gebracht. Het kwantitatieve diagram heeft plaats gemaakt voor het organigram, de aantallen voor systemen. Al te helder wordt de informatie daarin overigens niet gepresenteerd, en vermoedelijk doen deze diagrammen het beter in een publicatie dan op een museumwand, waar de blik er toch gemakkelijk overheen glijdt.

Sommige werken komen ongetwijfeld beter tot hun recht in de expositieruimte dan in een publicatie; dat geldt onder meer voor de installatie van Eduardo Molinari onder de trap, een illegale woning waarvan de wanden zijn beplakt met plaatjes die een ondidactisch beeldarchief vormen dat associatieve verbanden legt tussen oude handelsroutes en hedendaagse economische verwikkelingen. Ook Matthijs de Bruijne, die zijn project www.liquidacion.org voorstelt met behulp van projecties, een lichtbak en een soort banieren, maakt goed gebruik van het tentoonstellingsmedium. Toch kan men zich voorstellen dat de publicatie die deze maand bij Verlag der Buchhandlung Walther König verschijnt, meer recht zal doen aan de complexiteit van de materie én van de individuele bijdragen dan de expositie. In afwachting van het boek vormt de site www.exargentina.org een goede aanvulling op een tentoonstelling die heel wat intelligenter omgaat met de paradoxen en problemen van politiek-discursieve kunsttentoonstellingen dan gebruikelijk is, en die pamflettisme op een soms curieuze en frustrerende, maar uiteindelijk productieve manier koppelt aan zwijgzaamheid en ontwijkende gebaren.

 

• Schritte zur Flucht von der Arbeit zum Tun loopt nog tot 16 mei in Museum Ludwig, Bischofsgartenstrasse 1, 50667 Köln (0221/221.223.79; www.exargentina.org).