width and height should be displayed here dynamically

Temples of Sound. Inside the Great Recording Studios

Overzichtsboeken van de populaire muziek uit de twintigste eeuw volgen vaak het model van de kunstgeschiedenis, in zoverre zij een chronologie geven van elkaar opvolgende stijlperiodes. Dat er andere opties zijn, tonen de producer Jim Cogan en de schrijver William Clark. Samen brachten ze een boek uit dat de Amerikaanse muziekgeschiedenis van 1940 tot 1970 onder de loep neemt – niet vanuit noties als ‘stijl’, ‘genre’ of zelfs ‘artiesten’, maar door te kijken naar de plekken waar muziek werd opgenomen. Het betreft dus in de engste zin van het woord een ‘topologische’ studie van de opnamestudio als klank- en werkomgeving. Meteen biedt het boek ook een verfrissende kijk op de muziek die in de naoorlogse periode werd gemaakt, met vooral aandacht voor de verregaande impact van de toenmalige opname- en reproductietechnieken.

Na de Tweede Wereldoorlog wijzigde het profiel van de opnamestudio drastisch. Tot dan toe was de studio vooral een plek geweest waar muzikanten hun muziek ‘inblikten’, zodat deze buiten de reguliere club- en concertcircuits kon worden genoten, via de radio of op plaat, in de privé-sfeer van de huiskamers. Opnames moesten in één trek gebeuren, liefst in zo weinig mogelijk takes. Maar met de komst van de taperecorder (aangetroffen in een Duitse bunker en naar Amerika gebracht) kon een producer de muziek ook editen en een breder gamma aan klanken en bewerkingsprocédés aanspreken. Hierdoor werd de studio, met zijn arsenaal aan microfonen, taperecorders, speakers en mixers, niet alleen een plek van preservatie maar ook van creatie, met de technologische apparatuur als een nieuw muzikaal instrument. Opnemen was voortaan niet louter een extensie van bestaande praktijken, maar bracht ook nieuwe klankregimes voort en riep nieuwe muzikale allianties in het leven, los van de concertpraktijk, tussen musici, producers, klanktechnici en studio-uitbaters.

Met de economische boom na de Tweede Wereldoorlog werden platen het hart van de muziekproductie in plaats van een eindstadium. In 1877 had Thomas Edison voor het eerst geluid weten te capteren op een externe drager en dat had een scheiding teweeggebracht die nu geradicaliseerd werd. Muziek kon zich niet alleen losmaken van zijn oorspronkelijke klankbron, het was een product geworden, ‘vrije’, circulerende koopwaar, die zijn logistieke, artistieke en economische bestaansvoorwaarden dankte aan een technologische cultuur van mediatie en massaconsumptie. De groeiende populariteit van radio en vooral televisie droeg bij tot de vorming van een geheel nieuwe, lucratieve afzetmarkt en een nieuw belevingssubstraat, dat de livecultuur van nabijheid tussen performer en publiek zoniet verdrong dan wel secundair maakte. Optredens waren er nog wel (denk aan de megarockconcerten van de jaren zestig) maar zij gingen steeds meer dienen als ondersteuning van de platenverkoop.

De auteurs van Temples of Sound. Inside the Great Recording Studios beschouwen deze verschuivingen slechts in vogelvlucht. Cultuurkritische bedenkingen zijn aan hen niet besteed. Hun hoofddoel is immers veel praktischer van aard: portretten maken van vijftien opnamestudio’s en hun op de ‘next hit’ jagende bezielers, met oog voor de specifieke uitrusting en werkmethodes. Het voordeel van hun belangstelling voor het schimmige werkvolk in deze ‘sonotopen’ is dat zo een genuanceerde tegengeschiedenis tot stand komt voorbij iedere fixatie op de ster of rockartiest. Het nadeel echter is dat de auteurs de hagiografische toon, zo eigen aan literatuur over pop en rock, niet opgeven maar simpelweg overhevelen van ‘artiest’ naar plek. Temples of Sound (de titel alleen al) sacraliseert de opnamestudio als een vluchtoord voor creativiteit, op het moment dat deze niet langer of niet enkel meer op het concertpodium gedijt. In zekere zin wordt de studio nu zelfs de ultieme plek voor muzikale creativiteit. Improvisatie, toeval en opportunisme waren in de studio immers schering en inslag. De technieken verzekerden weliswaar een grotere controle, maar bleven toch onbehouwen genoeg om foutjes (en dus authenticiteit) te garanderen. Met veel panache evoceren de auteurs toevalstreffers, incidenten en de geboorte van talrijke hits alsof ze er zelf bijstonden. In dat opzicht geeft Inside the Great Recording Studios, de ondertitel van het boek, uitdrukking aan hun intense verlangen naar die performatieve nabijheid met het ‘artistieke moment’, net wanneer het uit de publieke ruimte verdwijnt.

Niet eens zo verrassend voor een project met een nostalgische opzet, zou Temples of Sound eerst een fotoboek worden – de foto is immers bij uitstek een relict van een ooit genoten nabijheid. Maar uiteindelijk werd het een mix: een onderhoudende combinatie van veelal zeldzame foto’s en met weetjes en anekdotes gelardeerde teksten. Voor de muziekliefhebber is dat al heel wat. Wie een meer indringende analyse wil, laat de lectuur best vergezellen door recent werk van Allen Weiss, die in Breathless. Sound Recording, Disembodiment, and the Transformation of Lyrical Nostalgia ingaat op de epistemologische breuk die de opnametechnieken tot stand brachten. Philip Auslander behandelt in Liveness de problematiek van live versus gemediatiseerde cultuur. En Frank Kofsky biedt tegenwicht voor het soms al te harmonieuze multiraciale samenwerkingsmodel dat Cogan & Clark schilderen. Hij bekritiseert in Black Music, White Business de monopolisering van de productiemiddelen (en dus ook de opnametechnologie) door een blanke kaste op de kap van de zwarte muzikanten. Zijn marxistische lezing laat dan ook geen plaats voor nostalgie. In dat licht zou het boeiend zijn indien Cogan & Clark binnenkort een boek zouden wijden aan de eigentijdse opnamestudio, nu digitale innovaties, de privatisering en democratisering van de opnamestudio (heel het instrumentarium kan in een laptop) en de komst van het internet het hele plaatje weer veranderen.

 

• Temples of Sound. Inside the Great Recording Studios verscheen in 2003 bij Chronicle Books, 85 Second Street, San Francisco, California 94105 (www.chroniclebooks.com). ISBN 0-8118-3394-1. Andere vermelde boeken: Allen Weiss, Breathless. Sound Recording, Disembodiment, and the Transformation of Lyrical Nostalgia, Middletown, Conn., Wesleyan University Press, 2002. Philip Auslander, Liveness. Performance in a Mediatized Culture, London/New York, Routledge, 1999. Frank Kofsky, Black Music, White Business. Illuminating the History and Political Economy of Jazz, New York, Pathfinder, 1998.