width and height should be displayed here dynamically

The Laboratory of the Future

Adjaye Associates, Kwaeε, The Laboratory of the Future, Architectuurbiënnale Venetië, 2023, foto Andrea Avezzù

De achttiende architectuurbiënnale heeft als expliciet doel ‘te verruimen’ wat het betekent om architectuur tentoon te stellen, architectuur te maken, ‘architect’ te zijn. Deze benadering is niet nieuw en was ook op vorige edities aanwezig, net als op architectuurevenementen wereldwijd. Het resultaat dit jaar is echter een biënnale waarvan gezegd wordt dat ze ‘niet over architectuur gaat’. Een voorwoord in de catalogus en een zaaltekst in de Arsenale, respectievelijk van biënnalepresident Roberto Cicutto en van hoofdcurator Lesley Lokko, anticiperen op die kritiek. Cicutto heeft het over critici die zich afvragen of ‘de noden van wie concrete verwezenlijkingen wil zien en de schoonheid of de afwezigheid ervan in gebouwen wil beoordelen’ beantwoord zouden worden. Lokko schreef, in de inleiding op de sectie ‘Dangerous Liaisons’: ‘De reeds lang bestaande preoccupatie van de architectuur met grenzen is algemeen bekend en begrepen, van de grens die binnen en buiten afbakent tot de eindeloze debatten over wat wel of niet architectuur is. Maar al te vaak moedigen deze grenzen en de bescherming ervan risicovermijdend gedrag en onzekerheid aan, iets wat steeds misplaatster lijkt in de meer complexe en fluïde wereld van vandaag.’ Het verschil met vorige edities ligt in het uitgangspunt, dat als mijlpaal fungeert in de geschiedenis van de biënnale, door te onderzoeken hoe ‘the Black Atlantic’ de (globale) ruimte mee heeft gevormd, en omgekeerd. Het resultaat van dat onderzoek, getoond in het hoofdpaviljoen in de Giardini, is meervoudig.

Starchitects ontbreken niet. In een bijdrage wijst het bureau van de Burkinees-Duitse architect Francis Kéré erop dat het Afrikaanse continent verantwoordelijk is voor minder dan vier procent van de uitstoot van broeikasgassen. De installatie wordt aangevuld met foto’s en reproducties van West-Afrikaans erfgoed en vernaculaire architectuur, hoofdzakelijk gemaakt uit gestampte aarde. De boodschap lijkt: Afrika heeft geen biënnales nodig om te bepalen wat architectuur is, en al zeker niet om te weten hoe ze die ‘duurzaam’ kan maken. Het bureau van de Ghanees-Britse architect Sir David Adjaye kiest er daarentegen voor om wel degelijk ‘concrete verwezenlijkingen’ te tonen, zowel aan de hand van een video-installatie als een reeks maquettes. Vooral de schaalmodellen zijn sprekend: iteraties van perimeter, platform, licht en schaduw tot sacrale ruimtes. Koffi & Diabaté Architectes, het grootste bureau van Ivoorkust, presenteert een bedenkelijke, eindeloos herhaalbare stedenbouwkundige projectie die wat weg heeft van een tuinstad, op de metropolitaanse periferie van Abidjan met als doel het tegengaan van sprawl.

De biënnale, en met name het hoofdpaviljoen, geeft een podium aan de ‘Black Atlantic’. Het is niet verrassend dat de moderne disciplines van architectuur en stedenbouw in een aantal bijdragen fundamenteel in vraag worden gesteld door wie het, historisch gezien, nooit voor het zeggen had – zichtbaar in het slavenschip en de plantagehut, gesegregeerde stedenbouw en de moderne gevangenis. Wat betekent architectuur als de grond waarop ze zou staan aan je voorouders is ontnomen, zoals de installatie van Ursula Biemann over Devenir Universidad en de Inga-bevolking in Zuidwest-Colombia suggereert? Of als die grond onbetaalbaar is, zoals blijkt uit de verhalen verzameld door het collectief urban american city over de ‘Black Belt’ ten zuiden van Chicago. Wat is een grondgebied als het je belangrijkste archief is, vraagt Cave_bureau, terwijl ze een grot in Kenya en het Pantheon in Rome over elkaar leggen. Wat betekent een ‘historisch stadscentrum’ als er zo goed als niets overblijft van het eeuwenoude koninklijke paleis na koloniale stadsplanning, zoals in Benin City? Wat kan de rol van een museum zijn op zo’n plek, zo klinkt de vraag bij Adjaye Associates. Wat is ‘huis’ als ‘thuis’ in grote mate immaterieel is, getekend door migratie en opgebouwd uit herinneringen, geuren, klanken, gewoontes, verhalen, zoals in het ‘Mediterranean Queendoms’-tapijt van New South en de video-installatie van de Ethiopisch-Amerikaanse kunstenares Ainslee Alem Robson?

In andere bijdrages wordt historiografie als kritisch medium gehanteerd. Het collectief Cartografia Negra brengt de verhalen van ‘Africans, diasporic peoples and Afro-Brazilians who built Sao Paolo’ in kaart, zoals het eerste café van de stad, geopend door Maria Punga. De bijdrage van Courage Dzidula Kpodo en Post Box Ghana is een bijzonder gevoelige en rijk gedocumenteerde video-installatie getiteld ‘The Beautiful Ones Always Were’, die onderzoek toont naar Ghanese architectuur en ruimte na de onafhankelijkheid en daarbij scherpstelt op twee plekken: de Makolamarkt in Accra en een omgevormde, onafgewerkte silo in Tamale. De makers hebben het over de verbeelding van ‘unassuming, negotiating space’ en stellen verder: ‘We worden eraan herinnerd dat gebouwen gewoon gebouwen zijn. Wat van belang is, dat is wat we van die gebouwen maken.’ Of: architectuur als een altijd en overal zaligmakende materiële praktijk opvatten is al te optimistisch. Toch houdt de installatie geen dogmatische relativering van ontworpen ruimte in; eerder wordt architectuur als statisch, afgewerkt object waaraan niets meer toe te voegen of weg te halen valt, zoals Alberti het verwoordde, in vraag gesteld. Het nodigt uit om af te stappen van het krampachtige idee dat zorgvuldig en aandachtig ontworpen objecten en noties van dynamisch, immaterieel of schijnbaar warrig ruimte maken elkaar uitsluiten. Eerder dan een ontkrachting van architectuur, geven deze en andere bijdrages juist meer reliëf, meer complexiteit en meer realiteit aan ruimte, bebouwd of onbebouwd. Architectuur heeft wel degelijk existentiële diepgang – meer betekenis, minder ijdelheid – voorbij de strikte waarde als object.

Lokko stelt in het hoofdpaviljoen dat tekst evengoed een vorm van architecturale productie kan zijn. De stem van de curator, helder en bij momenten poëtisch, loopt doorheen de ruimtes als een onderschrift bij de bijdrages en reflecteert over wat het betekent een architectuurtentoonstelling te maken. In het hoofdpaviljoen en in de sectie ‘Archive of the Future’ is het de vraag hoe een tentoonstelling als workshop kan functioneren, zodat het proces en de relaties even belangrijk worden als het resultaat, en hoe zo’n tentoonstelling kan proberen om ‘non-extractief’ te zijn. In de Arsenale gaat Lokko expliciet in op de materiële realiteit van een tentoonstelling: ‘Participatie aan de biënnale […] is gebaseerd op twee dingen: verbeelding en de middelen om die verbeelding weer te geven. Voor het merendeel van de deelnemers […] was er genoeg van het een, maar heel weinig van het ander.’ Door een inkijk te bieden in de organisatie van de biënnale zelf, past Lokko de kritiek op productie, discours en macht bijzonder tastbaar toe.

Het hoofdpaviljoen wordt getekend door een constante kruising van dystopie en utopie, kritiek en verbeelding, verschrikking en schoonheid, pijn en levensvreugde. Het collectief urban american city verwoordt het als volgt: ‘Er is een onmiskenbaar dystopisch verleden dat de kern vormt van de geschiedenis van elke Afro-Amerikaan. Dit verhaal situeert zich echter niet uitsluitend in pijn. Binnen elke zwarte ruimte en elk lichaam dat dit trauma in zich draagt, bestaat er een element van het fantastische dat veerkracht en creativiteit voortbrengt.’ Tegelijk lijdt ook deze editie aan datgene waar zo goed als elke biënnale aan lijdt: een overdosis aan informatie. Aan het einde van de dag ga je liever rustig zitten, kijkend naar het water, in de zon of onder een van de zeldzame bomen in Venetië, in de schaduw, door Lokko omschreven als ‘een publieke hulpbron, een van de weinig werkelijke democratische ruimtes die nog over zijn’.

 

Achttiende architectuurbiënnale, tot 26 november, Giardini, Arsenale, Forte Marghera, Venetië.