width and height should be displayed here dynamically

The Language of New Media

Met de geleidelijke opkomst van de computer en de digitalisering van allerhande media (boeken, radio, film, televisie…) voltrekt zich een omslag in de moderne cultuur en de structuren van de waarneming die qua impact vergelijkbaar is met de introductie van de drukpers in de vijftiende eeuw en van de fotografie en film in de negentiende eeuw. In The Language of New Media doet Lev Manovich een poging om de culturele en esthetische implicaties van deze meest recente mediarevolutie in te schatten. Manovich is een Russisch-Amerikaanse kunsthistoricus en filmtheoreticus die tevens enkele jaren als programmeur en kunstenaar in de nieuwe media werkte. Toch bevat zijn boek weinig of geen afbeeldingen van de nieuwe mediakunst of netartThe Language of New Media mag dan over de ‘nieuwe’ media handelen, het boek begint met een portfolio van stills uit de beroemde Russische avant-gardefilmMan met een filmcamera (1929) van Dziga Vertov. Manovich gebruikt deze oude filmbeelden om enkele principes en formele conventies van de nieuwe, gecomputeriseerde media te verduidelijken. Zo illustreert hij het veralgemeende cut-copy-paste principe van de nieuwe media treffend aan de hand van de filmische montage-logica van Vertov. Hij zet de filmgeschiedenis in als een ‘conceptuele lens’ om naar de nieuwe media te kijken.

Dat typeert de brede en ambitieuze aanpak van zijn boek. Manovich situeert ‘de taal van de nieuwe media’ binnen de brede geschiedenis van de media en de visuele cultuur. Voortdurend benadrukt hij wat de oude media, zoals boekdrukkunst of film, en de nieuwe digitale media met elkaar verbindt. Zijn analyses van digitale beeldvorming, multimedia, websites, computerspelletjes en virtual reality maken telkens weer duidelijk dat de taal en de esthetische codes van de gecomputeriseerde media in hoge mate bepaald worden door de conventies van het gedrukte woord, de fotografie en vooral de cinema. Wij spreken bijvoorbeeld over Webpagina’s, verwijzend naar een interface uit de boekdrukkunst, en we kijken niet raar op wanneer een computerspelletje gebruik maakt van een bewegende camera die door een landschap heen rijdt, een techniek overgenomen uit de film. De belangrijkste culturele vormen en technieken waarmee oudere media de realiteit representeren – zoals het rechthoekige kader of scherm, de subjectieve cameravoering, de ruimtelijke en temporele montage – worden door de nieuwe media geassimileerd en tegelijk ook verder ontwikkeld en aangepast aan de digitale mogelijkheden. Zo schetst Manovich, in één van de sterkste hoofdstukken van het boek, de media- en cultuurhistorische ontwikkeling van ‘het scherm’. De techniek van het scherm (een vlak, rechthoekig oppervlak dat dient als ‘raam’ op een andere, fictionele of virtuele werkelijkheid) blijkt voortdurend te worden aangepast aan opeenvolgende mediatechnologische ontwikkelingen: van het statische, stilstaande beeld van de traditionele schilderkunst via het dynamische scherm van het bewegende beeld (film en tv) tot het scherm dat beelden in real time vertoont en deze ook kan manipuleren (radar, het computerscherm).

Aansluitend bij de analyse van representatietechnieken, zoals het scherm of de montage, legt de auteur ook interessante dwarsverbindingen tussen de digitale esthetica en de geschiedenis van de moderne kunst. Zo toont hij meermaals dat de visuele taal van de gecomputeriseerde media een belangrijke voorloper vindt in het werk van de Russische avant-garde uit de jaren twintig (Dziga Vertov, László Moholy-Nagy, El Lissitzky, Alexander Rodchenko…). Constructivistisch design, nieuwe typografie, filmmontage, fotomontage: alle avant-gardestrategieën die in de jaren twintig werden ontwikkeld om het publiek te laten ontwaken uit de droomslaap van de bourgeoismaatschappij en het warenkapitalisme, zijn nu alledaagse routine geworden in de interactie met de computer. Een groot deel van de visuele en ruimtelijke taal die toen gevormd werd, is intussen als automatisme ingebouwd in allerlei softwaretoepassingen. De techniek van de split screens bijvoorbeeld – in de jaren twintig ontwikkeld door onder meer Vertov – ging over in hetformat van de verschillende, naast elkaar geplaatste of elkaar overlappende vensters (windows) op het computerscherm.

Meer in het algemeen wijst Manovich erop dat veel kenmerken die men karakteristiek acht voor de nieuwe media en ‘technokunst’ (interactiviteit, multimedia, signaalbewerking…), al in één of andere vorm te vinden zijn in oudere media. Multimedia bijvoorbeeld, de combinatie van verschillende media, is allesbehalve nieuw: de combinatie van woord en beeld is zo oud als het (beeld)schrift en sinds de introductie van de film weten we dat geluid en bewegende beelden maar al te goed samengaan.

Toch doet de auteur ook een poging om de innovatieve kenmerken van de nieuwe media te omschrijven. Zo is er volgens hem wel degelijk een verschil tussen de huidige computercultuur en de oudere multimedia. Door de universele digitale codering en de automatismen in allerhande softwareprogramma’s kunnen beelden veel sneller en makkelijker worden verweven met verhalen, grafieken, animaties en geluid. Bovendien kan een film, videoclip of computerspelletje in afzonderlijke modules worden bewerkt: doordat je alle mediacomponenten (beelden, geluiden, vormen, enzovoort) als aparte en duidelijk lokaliseerbare bits kan opslaan, wordt het mogelijk om bijvoorbeeld de stem en het gedrag van een enkele acteur te manipuleren, zonder dat je daarom op de rest van de film moet ingrijpen. Dat zou uiteraard veel moeilijker zijn bij een klassieke film en geluidsband.

In het begin van het boek probeert Manovich de specifieke innovaties van de nieuwe, gecomputeriseerde media op een rijtje te zetten. Hij brengt het vernieuwende karakter van hun taal onder in vijf begrippen:numerieke representatie (klanken, beelden of vormen worden numeriek beschreven en kunnen zodoende ook worden gemanipuleerd), modulariteit (nieuwe mediaobjecten zijn opgebouwd uit verschillende elementen, die afzonderlijk kunnen worden opgeslagen en bewerkt), automatisering (de operaties die de computer hanteert om beelden, klanken en zo meer te creëren en te manipuleren, kunnen worden geautomatiseerd in allerhande softwareprogramma’s), variabiliteit (nieuwe mediaobjecten kunnen bestaan in een oneindig aantal verschillende versies) en tenslotte transcoding (het omzetten naar een ander format). Deze opsomming klinkt misschien schools, maar brengt wel degelijk een aantal nieuwe elementen van de hedendaagse vormentaal samen. Zo legt Manovich terecht de nadruk op de openheid en beweeglijkheid van nieuwe mediaobjecten. Terwijl het traditionele boek, het beeldhouwwerk en de film gelimiteerde objecten zijn die men duidelijk kan lokaliseren in tijd en ruimte, laat de computer hedendaagse mediaobjecten evolueren tot flexibele weefsels die zich in real time laten manipuleren en die bijgevolg ook in een oneindig aantal versies (kunnen) bestaan. Denk gewoon aan een virtuele tekst: in tegenstelling tot een geschreven tekst, die gefixeerd is op papier, van bladzijde één tot bladzijde zoveel, valt de hypertekst niet te lokaliseren. Hij bestaat niet als een begrensd object: brokken informatie kunnen worden herordend, zinnen kunnen worden verlengd, woorden kunnen op aanvraag worden gedefinieerd.

Globaal laat het brede mediahistorische en theoretische perspectief van Manovich toe om zowel het innovatieve in de nieuwe media te vatten, als de continuïteit met oudere mediavormen. Maar zijn boek maakt niet alleen indruk door dit wijde blikveld, het is ook ingenieus in zijn organisatie en structuur. Hij construeert zijn verhaal namelijk rond de verschillende niveaus van de gecomputeriseerde media: hardware, interface, software, culturele vormen en conventies. Om de taal van de nieuwe media te begrijpen, moet men immers zowel de technische als de culturele aspecten ervan in rekening brengen. Manovich bouwt zijn boek daarom langzaam op, van beneden te beginnen. Hij opent met een analyse van de technologische en materiële eigenschappen van de digitale media. In de afstandelijke en precieze taal van een computeringenieur legt hij uit wat een algoritme is en hoe het operating system werkt. Vervolgens gaat hij na hoe het intussen vertrouwde en conventionele kader van de gebruiksvriendelijke interface – bijvoorbeeld het scherm waar ik deze tekst op schrijf – tot stand is gekomen. Daarna worden enkele elementaire werkingsprincipes van de nieuwe media verduidelijkt aan de hand van enkele belangrijke en courante softwaretoepassingen (zoals PhotoshopQuicktimeAfter Effects). Belangrijke werkingsprincipes zijn bijvoorbeeld de selectie van reeds bestaande elementen (the logic of selection) en het digitaal combineren en samenstellen van die elementen (digital compositing), twee ‘basisoperaties’ waaraan Manovich ook een bredere culturele betekenis toekent. In de volgende hoofdstukken stapt het boek dan over naar het niveau van de beelden en ‘illusies’ die met deze hard- en softwaretoepassingen kunnen worden gerealiseerd (‘synthetisch realisme’ en virtuele realiteit). Hier wordt ook gekeken naar de culturele vormen die typisch zouden zijn voor nieuwe mediagenres, zoals computerspelletjes, websites en digitale cinema. In plaats van het verhaal, dat de dominante culturele vorm was in onder andere film en literatuur, beschouwt Manovich de database (een verzameling van afzonderlijke items) en de navigable space (de zichzelf ontvouwende ruimte van computerspelletjes als Doom en Myst) als de typerende cultuurvormen van de nieuwe media. Zelf vond ik deze laatste hoofdstukken iets minder overtuigend. Af en toe verslikt Manovich zich in zijn ambitie om de huidige nieuwe media te verbinden met een breder mediahistorisch en/of cultuurtheoretisch verhaal. De koppeling bijvoorbeeld tussen de liefhebber van computerspelletjes en de negentiende-eeuwse flaneur van Baudelaire berust op een wel erg selectieve lezing van Baudelaires essays.

Over het algemeen vormt The Language of New Media echter inspirerende en prikkelende lectuur voor iedereen die geïnteresseerd is in de culturele effecten en implicaties van de introductie van de computer en de digitale media. De verschillende invalshoeken (technologisch, mediahistorisch, cultuurtheoretisch), de ingenieuze constructie en de heldere, analytische stijl maken dit boek tot een van de meest omvattende studies van de taal en esthetiek van de nieuwe media. De lichtjes euforische ontvangst die het boek eerder in de Verenigde Staten te beurt viel, is dan ook niet geheel onterecht. The Language of New Media omlijnt het steeds groeiende terrein van de nieuwe mediastudies en geeft overtuigende antwoorden op de vraag naar de specificiteit van de digitale revolutie, zonder de mediahistorische inbedding te vergeten. Manovich bezondigt zich ook niet aan de profetische taal die nogal wat studies over nieuwe media kenmerken. Zijn inschatting van de implicaties en de toekomstmogelijkheden van de nieuwe media blijven nuchter en houden rekening met technologische beperkingen. Om verder te overdenken wat er allemaal kan gebeuren met een cultuur die veroverd wordt door de computer, zullen we in de eenentwintigste eeuw nog ruimschoots de tijd hebben.

 

 The Language of New Media van Lev Manovich verscheen in 2001 bij The MIT Press, Cambridge, Massachusetts/London, England. Contactadres: Fitzroy House, 11 Chenies Street, London WC1E 7EY (020/73.06.06.03). ISBN 0-262-13374-1.