Thierry De Cordier. Passe-montagne
Thierry De Cordier (1954) heeft in Galerie Hufkens drie tentoonstellingen gemaakt. In 1995 toonde hij vooral sculpturen, tekeningen en landschappen. De donkere, opake objecten, de zwarte paalbeelden en de druilerige landschappen waren ruimtelijk zeer aanwezig. De conditie van mens-kunstenaar in dit universum was die van een ‘lijdensvanger’. In 2005 ging het om een homogene reeks monumentale schilderingen van de zee als een beweeglijke en schuimende, maar zware en duistere oerkracht: het universum voor de schepping, de bodemloze oersoep voor er Scheiding was – voor de zee met kusten en stranden. Deze tentoonstelling was ruimtelijk minder imponerend en lichter, zowel door het soort werk dat er te zien was als door de thematiek.
Passe-montagne, de derde en recentste expositie, is geen overzichtstentoonstelling. Op de gelijkvloerse verdieping staan in de inkomzaal, en dan in het circuit doorheen de kamers van de herenwoning, enkele reminders of oriëntatiepunten die het oeuvre als geheel oproepen. Het dubbele uitgangspunt is een klein ‘tableau’ met de bevestiging ‘Je ne suis rien’ (1983), geschreven met perforaties – met ‘niets’ – in onbewerkt schilderdoek, en de tekening Apostasie (1985-1999), een godsloochening of de bevestiging dat Alles geen betekenis heeft. Daarnaast hangt, getekend op de muis van een handrug, en als een sculptuur van vijf kasseien aan de muur, de figuur van de quincunx – het Bargoense symbool van de eenzame opsluiting en het isolement dat, gezocht én fataal, in het universum van TDC een basismotief is. Enkele kleine sculpturen, waaronder een versie van de ‘ik’-bol, roepen een donkere, zware materialiteit en sacraliteit op, en één kleine zeeschildering, Vague seule (1985-2017), naar de postkaart die het voorbeeld is van de reeks zeelandschappen. Volgen nog twee zelfportretten in profiel, gekaderd, als in een raampje of een kijkgat in de muur van een eenpersoonsvilla. Ze kijken weg, het gaat om inkeer, er is in het oeuvre geen blik die contact zoekt. De tentoonstelling trekt vervolgens, met ouder en nieuwer werk, één thematische lijn: schrijven en het schrift. Waar begint het ‘schrijven’? Hoe verschilt de schriftuur van de sculptuur en het schilderij?
TDC keert terug naar het begin: de transformatie van een kleine existentiële crisis tot een initiatie – een proeve van genezing en bekering – als grondstof voor een oeuvre. Het vertrekpunt is de transformatie van een voorval in zijn leven – feitelijke juistheid is hierbij van geen belang: de beslissing in 1983 om weg te gaan, zijn jonge gezin achter te laten, en de bergen in te trekken, om na twee weken toch maar terug naar huis te keren, met onderweg het geluk een vrachtwagenchauffeur te treffen die een maaltijd sardienen wil delen. TDC heeft van het artistieke re-enactment van dit op zichzelf weinig verheffende avontuur, waarbij de tocht gemodelleerd en herverteld wordt als een versie van de klassieke, transculturele vorm van de initiatietocht, een dragend thema van zijn oeuvre gemaakt. Schrijven begint op een berg. Centraal – in de hoek diagonaal tegenover de ingang – hangt in drukletters het openingsstatement: ‘mein kopf ist krank / ich will weg / nicht mehr hier sein / im bergen leben / hoch im bergen / am rande eines stilles see / ich will nicht krank sein / ich will ein vogel sein.’ De berg is, nog meer dan de woestijn en het woud, een plek van spirituele transformatie: een contactzone tussen Boven en Beneden, de weg waarlangs de engelen en de goden afdalen – een verbindingsteken, waar men tot inzicht komt, waarheden verneemt en mee terug brengt, zoals Mozes of Zarathustra, en vervolgens de mensen toespreekt.
Op de gelijkvloerse verdieping wordt het motief van de berg verder ontwikkeld. Het grote gedicht wordt geflankeerd door de enige grote sculptuur in de tentoonstelling, BIRDY (lemony) (2011-2023), van de soort die boven op bergtoppen wordt gezet: een witte gekruisigde met de kop van een vogel – een archaïsche figuur van de bemiddelaar en boodschapper tussen goden en mensen, zoals de Maagd, de Zuil, de Eik en de Berg zelf. Verder: de versplinterde spiegel die het gezicht met bovenlijf is van de Bergman, Montagnard of ‘trapeziumman’; het portret van een passe-montagne of bergwandelaar (een bivakmuts met voeten); een herinneringsplaat aan ‘een oponthoud in het Alpijns gebergte’ met de Jungfrau; een vierkant klein wit monochroom, RIEN, uit 1981, dat ook een kussentje zou kunnen zijn, of een sneeuwlandschap, of een conceptueel werk. Bijzonder is een monochroom blauwzwart, trapeziumvormig schilderij, getiteld Alpennacht (1991-2020): het werkt, omdat het geen quadro is, niet als een venster, maar als een object – geen schilderij, maar een monument. De Alpennacht rijmt in de belendende kamer met een reeks gelijkvormige pancartes die de vier toespraken aankondigen die TDC na zijn bergtocht, telkens vanuit een hoogte, tot de wereld heeft gericht – ‘bergredes’ zonder dat iemand hoorde wat er gezegd werd, en zonder dat TDC iets te zeggen had. Kunst is geen communicatie.
Toespreken is geen gewoon spreken, en schrijven is ‘Wereldtoespreken’: men is bij het schrijven de eerste en enige lezer, maar tegelijk is er altijd al een Ander, richt het schrijven zich zelfs tot een Ander, die echter afwezig is – tegelijk Niemand en anoniem Iedereen. Schrijven is iets heel anders dan gewoon spreken, veeleer vergelijkbaar met bijzondere vormen van spreken, zoals lamenteren of bidden, en zoals de wereld toespreken. Het zijn vreemde, zelfs vervreemdende vormen van spreken, waarbij de spreker zeer bewust is van wat hij/zij zelf zegt, en het onduidelijk is wie de bestemmeling is, en of wat men zegt überhaupt ergens terechtkomt. TDC spreekt of schrijft niet mét, maar tot de mensen: hij richt zich tot Iedereen en dus tot Niemand, in de verwachting of hoop dat er iemand luistert, of dat Hij tenminste wel zou luisteren wanneer iemand Hem loochent, maar met de bijna-zekerheid dat dat toch niet het geval is, dat wil zeggen dat God niet bestaat. De positie van het schrijven is zo, veel meer dan de comfortabele positie van sprekers in een dialoog of een conversatie, een treffende uitbeelding van de menselijke conditie. Het is een positie van waaruit men zelf in de richting kijkt van het absolute, en er tegelijk aan wordt blootgesteld. Het is wat de mens groot maakt en tegelijk doet krimpen tot bijna niets. Schrijven is daardoor allicht het laatste redmiddel, het enige wat de mens kan doen, en toch ook een absurde bezigheid waarmee de mens zich onsterfelijk belachelijk maakt.
Wat TDC te zeggen of te schrijven heeft, is precies deze dubbelheid. Op de eerste verdieping van de galerie, als verbinding tussen een kleine kamer en de grote zaal, hangt een uitvergrote versie van een bekend portret van de kunstenaar, op zijn schrijfstoel in de zomerse tuin van Schorisse. In de kleine kamer hangen twee langere teksten, een drinklied en een theologisch argument over de auto-dévoration divine, of hoe God zichzelf opeet. In de zaal, op drie wanden, hangt een reeks van 53 korte teksten, Only Words, gedateerd van de jaren tachtig tot 2022, als spreuken aan de muur, in TDC’s zeer karakteristieke handschrift, geschilderd in indigoblauw. De notities, verklaringen, vaststellingen en uitroepen van de ‘zondagsschrijver’ geven voor het grootste deel een puntige, poëtische uitdrukking aan het existentiële besef die met het schrijverschap (en het ‘artistieke auteurschap’) gepaard gaat: men kan om zichzelf en de wereld lachen of huilen, maar dat komt op hetzelfde neer. De mens is niets (maar, zoals Pascal schrijft in zijn Pensées, hij weet dat wel) en God bestaat niet, maar dat betekent niet dat we ervan af zijn: ‘Je ne suis rien. Absolument rien du tout! Je suis l’exemple même du rien absolu. Je suis un rien parfait et absolu. TDC 2019’ en ‘Dieu ça marche pour ainsi dire toujours certes souvent ça marche mal et même que la plupart du temps c’est complètement caduc mais malgré les innombrables manquements ça n’arrête pas de marcher. TDC ’99’. In een beperkt aantal van deze tekstschilderingen komen echter, even, de toon en de blik van een eenzame wandelaar door die een complement vormen van het donkere oeuvre en de zelfironie. Hier spreekt niet de autodidact-existentialist, maar de dichter TDC: ‘Devant une mer du Nord remarquablement calme voir soudain surgir de cette grande surface froide, une vague venant à mon âme seule se cogner… (Rêveries au bord de la mer, n° 2) T. De Cordier à Ostende 2 février 1986’ en ‘Ah, si Dieu n’était que de la neige seulement. T. De Cordier philosophe à Ostende (J.OC) ce 9 mars 2023’.
In de kelderverdieping toont TDC, als toegift en mogelijk met enige ironie, SIGNATURES: vijf lange decoratieve banderollen (getiteld EGO STREAMER, 2011 tot 2023) met zijn naam in grote schrijfletters, als de opschriften van een paus op de gevels van de kerken die hij heeft gebouwd. TDC is een pre-industrieel schrijver, zoals een timmerman een timmerman en een bakker een bakker is: het gaat om het schrijven als een ouderwetse, ambachtelijke bezigheid. Wat hij daadwerkelijk schrijft is sowieso reeds handgetekend – het is ‘gesigneerd’. Een (eigen)naam is een ‘uniek bepalende verwijzing’, maar betekent niets. Wie zijn eigen naam schrijft (en niet typt bijvoorbeeld) gebruikt niet zomaar tekens of letters waaraan dan, onvermijdelijk maar bijkomstig, enige ‘handschriftelijke eigenheid’ of karakter wordt toegevoegd. Wie zijn eigen naam schrijft tekent – in de twee betekenissen van het woord – en de tekening verleent authenticiteit: de (hand)tekening stroomt uit het ‘ik’. Maar wat gebeurt er wanneer de naam in het schoonschrift zwelt en verdwijnt? Kan een kunstenaar de eigen naam signeren?
• Thierry De Cordier. Passe-montagne, van 8 september tot 14 oktober, Xavier Hufkens, Sint-Jorisstraat 6, Brussel.