width and height should be displayed here dynamically

Thomas Schütte

Thomas Schütte heeft altijd iets gehad met monumenten. Op Documenta IX in Kassel (1992) stonden zijn rijzige, marionetachtige figuren, geflankeerd door dozen en zakken, verweesd voor zich uit te kijken op het dak van het Rode Paleis. Een zuil met bovenop rode kersen vormde een van de blikvangers van Skulpturprojekte Münster (1986). Schaal en plaatsing in de stad verleenden de werken een monumentale allure, die echter niet te rijmen viel met de banale voorwerpen, afkomstig uit de kinderkamer of uit de speelgoedwinkel. Een spanning tussen iets ‘zwaars’ dat thuishoort in een ‘verheven’ kunsttraditie, en iets ‘lichts’ dat hoegenaamd geen voetstuk verdient, beheerst het oeuvre van Schütte nog steeds.

Zijn werken hebben meestal de vorm van modellen en maquettes, architecturale en sculpturale ontwerpen die doorgaans niet gerealiseerd werden (of worden), en die daar ook te absurd voor zijn. Het zijn bagatellen die, ontsproten aan de fantasie, een wereld van projecties bewonen. Toch ‘wegen’ ze ook: ze zijn beladen met de ernst van een (on)mogelijk gedenkteken. Het is alsof zij de taak op zich nemen om iets te herdenken wat in een onbepaald tijdperk verloren is gegaan – of verloren zál gaan. Tegelijk bouwt Schütte een distantie in tegenover elk ‘werkelijk’ historisch belang; dat wordt duidelijk bewezen door zijn grafmonument dat hij in 1981 ontwierp – in de vorm van een snoeperig huisje met rode muren en dak – en waarop 1996 als sterfdatum vermeld staat. Hij celebreert niet de mythe van de kunst en de kunstenaar, maar ontwerpt een mythologisch getint universum. Of eerder: hij delft een mythische component op die volgens hem als een levende dode in de kunst rondspookt.

In Kreuzzug, de tentoonstelling die nu in Düsseldorf loopt, valt op dat Schütte bij dit alles nog niet klaar is met de grote Kunst en- Kunstgeschiedenis. Voor de tentoonstelling verzamelde hij sculpturen, maquettes en werken op papier uit zijn productie sinds ruwweg 1996 – als we zijn eigen grafschrift mogen geloven gaat het dus om ‘postuum’ werk. Het meeste indruk maken de reeksen van grootschalige dictatorhoofden en sculpturen van vrouwen. De reuzengrote koppen van dictators moeten qua impact niet onderdoen voor soortgelijke beelden van Saddam of Ceaucescu, al zijn ze gemaakt van geglazuurde keramiek, een vreemd en verrassend delicaat materiaal. De zes stalen gevaartes, vrouwelijke naakten met een solide onderstel, kunnen zich meten met hun illustere voorgangers – parksculpturen in de trant van Aristide Maillol – maar met hun stalen huid hebben ze tegelijk een opvallend industrieel uiterlijk.

Schütte ziet heel de kunstgeschiedenis als een verzameling van ‘modellen’, van te reproduceren prototypes. Met die parodiërende distantie staat hij niet alleen, maar in de extreem onderkoelde manier waarop hij de grote modellen benadert, laat hij alvast elke vorm van nostalgie achter zich. De waanzinnige anatomie van de vrouwenlichamen kunnen wat dat betreft tellen, en sommige details (de oortjes!) van de dictatorhoofden zijn te hilarisch om van ‘gewelddadige vervormingen’ te kunnen spreken. Terwijl hij de klassieke sculpturale typologieën (portretbustes, vrouwelijk naakt) tot op de grens van het afzichtelijke en het onherkenbare vervormt – zonder expressionistisch pathos en met een vreemd soort apathie – behandelt hij de oppervlaktes op een manier die daar volledig los van staat. De dictatorhoofden zijn ingekerfd met puntjes of ribbeltjes, zoals plakken klei die iemand, bij wijze van bezigheidstherapie, met boetseerstokjes heeft zitten bewerken. De vrouwenfiguren liggen op ruwe onderstellen van roestend staal. Schütte countert ‘hoge’ kunsthistorische modellen met de merktekens van heel andere productiesferen: het kinderatelier, de machinewerkplaats, de amusementsindustrie, de Tupperware party… Eén werk bestaat uit twee snoepgroene, gesloten dozen op liggers, gepresenteerd op een tafel van spaanderplaat. Het is niet moeilijk in deze Renditekiste een parodie te zien op de kunst en de recuperatie van kunst door een (economisch denkend) kunstsysteem. De Grosse Geister met hun lijven van gedraaide worsten lijken dan weer op overmaatse Ninja-Turtles: sympathieke vechtersbazen of animatiefiguren – knuffelmonumentjes – uit Disneyland. Schütte aapt het verloop na van een ‘geschiedenis’ die dingen creëert en bewaart om een symbolische meerwaarde te genereren en die vervolgens te exploiteren; kunstgeschiedenis als een bij uitstek ‘sociale’ geschiedenis die haar eigen ‘sociale surplus’ genereert. Daarmee houdt Schütte, als in een wrede spiegel, de kunstgeschiedenis haar eigen onvermijdelijke warenfetisjisme voor.

De tentoonstelling is niet overal even spannend – veel van de maquettes zijn een beetje slick – maar ze gunt wel een ruime kijk op het werk. Er zijn veel keramieken voorstudies voor de bronzen en stalen vrouwensculpturen te zien – ze horen tot de collectie van de Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen. Schütte omschrijft ze als “schetsen”. Ze druipen van de kleur en het glazuur.

Ook de lichamen van de Grosse Geister druipen, als smeltende ijsjes, en sommige vrouwenfiguren druipen over de randen van hun sokkels. In Schüttes werkwijze zit een soort onachtzaamheid, een Lässigkeit – men vindt dat niet alleen in de schitterende reeks mappen met etsen en aquarellen, maar ook in de sculpturen. Het is alsof de werken niet helemaal met opzet en zonder veel illusie gemaakt zijn (“hoop is een gebrek aan informatie” staat ergens op een aquarel). Maar het feest van druipende materie is ook een bewening – een steeds terugkerend motief bij Schütte, in de sculpturen (de urnen, de dikke tranen van was) en op papier (het wenende vrouwenhoofd, verlepte bloemen, harten, bloemen voor Marcel Duchamp, de kikvorskoning). Er loert bij Schütte altijd een ‘gebrek aan ernst’ om de hoek, of een desinteresse voor de ernst van het eigen project, de eigen verhaalstof – voor (de fetisj van) het oeuvre zelf.

 

• Kreuzzug van Thomas Schütte loopt tot 19 september in K 21, Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen, Ständehausstrasse 1, 40217 Düsseldorf (0211/8381-600; info@kunstsammlung.de; www.kunstsammlung.de). Catalogus met teksten van Jan Thorn-Prikker, Hans Rudolf Reust, Guy Tosato en Dieter Schwarz.