width and height should be displayed here dynamically

Uit eigen huis.

Huizen uit de NAi-collectie

Specialisten weten de weg wel te vinden, maar bij het grote publiek is nauwelijks bekend dat het Nederlands Architectuurinstituut een historisch archief van wereldformaat beheert. Men zou het door de steeds wisselende tentoonstellingen, die vooral gaan over moderne architectonische en stedenbouwkundige ontwikkelingen, bijna vergeten. Nu wordt in de grote zaal van het NAi echter een tip van de sluier opgelicht, met een selectie van de – op papier – mooiste ontwerpen voor woonhuizen die in de afgelopen eeuw onder individueel opdrachtgeverschap tot stand zijn gekomen.

De Nederlandse woningbouw is hoofdzakelijk bekend vanwege het hoge niveau van de sociale sector, maar de tentoonstelling Uit Eigen Huis laat overtuigend zien dat er wel degelijk altijd een markt van particuliere opdrachtgevers heeft bestaan. Architecten hoefden hier niet op elke vierkante meter te beknibbelen, maar konden met een ruim budget vormgeven aan luxe en comfort. Omgetoverd in een roodveloursen parcours van gangen en inhammen lijkt de grote zaal in het NAi een eerbetoon te zijn aan de rijkdom van de virtuoze presentatietekeningen. Het velours roept zowel associaties op met een moderne gelegenheid om te loungen, als met de zware gordijnen en tapijten die de geluiden in oude en voorname villa’s dempten, en de kou buiten de deur hielden.

Het opzet van de tentoonstelling is eenvoudig: elke gang van het parcours is gewijd aan een thema, namelijk wonen in de stad, in suburbia, op buitenplaatsen, in de Koloniën en, als vrolijke gimmick, in dierenverblijven. Het kippenhok dat Michel de Klerk ontwierp bij Huis Bileken (1914) of het eendenhok van A.C. Bleys zijn uitbundige minipaleisjes. Vondsten als deze verrassen, en ook de talloze intrigerende details van de tekeningen houden de bezoeker staande. Tot de hoogtepunten van de tentoonstelling behoren zeker de presentatietekeningen van P.J.H. Cuypers voor Kasteel de Haar (1891). Ze laten zien hoezeer deze enorme opdracht een Gesamtkunstwerk was. De ruïne van het kasteel te Haarzuilens werd, in opdracht van Etienne baron van Zuylen van Nijevelt de Haar, herbouwd tot een gotisch droomkasteel, waarvan elke vierkante centimeter vormgegeven werd, tot de sleutels en drinkglazen toe. De vraag is echter hoe tevreden de geldschieter, barones Hélène de Rothschild, met Cuypers’ middeleeuwse fantasieën was. Haar eigen slaapkamer liet ze in het buitenland ontwerpen bij de firma Maple & Co., die voor een lichtvoetig wit-blauw interieur zorgde, versierd met stucco guirlandes en met – op de presentatietekening – rozen in vazen geschikt.

Intrigerend is ook de geschiedenis van de Villa Rozenhof die door A.L. van Gendt ontworpen werd voor Graaf W. Rechterenlimpurg: een monumentaal pand met een statige marmeren vestibule die toegang bood tot de eetzalen, de salons, de biljartkamer voor de heren, de desert- en bloemenkamer voor de dames en de speelkamer voor de kinderen. Het geheel bood ruimte voor een huiselijk familieleven, maar zeker ook voor representatieve ontvangsten en bijbehorende efficiënte logistiek. Naast het monumentale trappenhuis dat bekroond werd met een koepel, bevonden zich de lift, de zilverkast en serviezenkamer, de toiletten en het trappenhuis voor de dienstbodes. Na nauwelijks twee jaar te zijn bewoond, werd de villa in 1895 echter verkocht aan een levensverzekeringsmaatschappij die er zijn kantoor van maakte. De tentoonstelling biedt geen uitleg over deze dramatische wisseling in bestemming, maar het is ook ondoenlijk om van de tientallen tentoongestelde projecten de individuele geschiedenissen uit de doeken te doen. Wat wel verbazing wekt, is de conclusie in de toelichting op de tentoonstelling “dat de plattegronden door de decennia heen weinig veranderd blijken te zijn. Mensen wonen groter en hebben meer ruimte nodig, maar ingrijpende wijzigingen in het opzet van de woning hebben zich nauwelijks voorgedaan”.

Als deze tentoonstelling iets aantoont, dan is dat wel het tegendeel. De woonpaleizen van architectenbureaus als Van Gendt, Cuypers, De Bazel, Van Nieukerken en Salm maakten plaats voor lichte, kleinere villa’s als die van Van Dillen, Haan, Maaskant en Salomonson, waar het wonen op veel informelere wijze gestalte kreeg. De presentatieschets van het woonhuis Gooden (1963-66) van het bureau Maaskant, Kroos & Van Dommelen laat de vrouw des huizes lui in een comfortabele stoel op het terras zitten, de krant lezend en met de hond aan haar zijde. Vanuit de open keuken komt manlief met twee aperitiefglazen aanlopen. Tuin, terras, living en keuken lopen vloeiend in elkaar over, slechts gescheiden door een glazen pui over de volle breedte van de woonkamer. Ook de slaapkamers boven hebben als buitenmuur een schuifpui, die hen toegang biedt tot een privé-balkon aan de tuinzijde. Frans van Dillen schreef op de tekeningen voor woonhuis Werkum (1964-1968): “Geen tussenvormen zonder betekenis. Dus: geen gangen! Wat tussen de dingen is, ìs het wonen.” Ook hier zijn de woonkamer, de open keuken en het terras de spil van de woning. De centrale ontvangsthal en het bedienend personeel zijn dan reeds lang verdwenen, evenals de strikte sexe- en functiescheiding van de vertrekken.

Het doel van de tentoonstelling om een groter publiek kennis te laten maken met het mooiste uit ‘eigen huis’, is zonder meer geslaagd. Niemand die hier buitenkomt, kan nog beweren dat archieven stoffig en saai zijn. De vormgeving van het parcours en de selectie van het archiefmateriaal zijn zo verleidelijk dat ze de toeschouwer als vanzelf met de neus op andere tijden drukken. De bedoeling van Aaron Betsky, de nieuwe directeur van het NAi, om met deze tentoonstelling tevens een bijdrage te leveren aan het actuele (politieke) debat in Nederland over particulier opdrachtgeverschap, lijkt er echter met de haren te zijn bijgesleept. De bemoeienissen van de politiek met de hedendaagse woningmarkt komen voort uit onvrede met de massaproductie van rijtjeswoningen, waar de woonconsument geen enkele inspraak heeft. Voor elke wens die afwijkt van de standaardindeling en -uitrusting, bijvoorbeeld wat de keuken en het sanitair betreft, moet op dit moment een serieuze meerkost worden betaald. Met het individuele opdrachtgeverschap dat de overheid nastreeft, zal ze hoogstens bereiken dat Jan Modaal meer keuzevrijheid heeft. De allure van huizen als die op de tentoonstelling is volstrekt onbereikbaar: die blijft zoals vroeger voorbehouden aan de elite. Het getoonde archiefmateriaal kan dus geen voorgeschiedenis of referentiebeeld bieden voor de huidige discussie, en dat lijkt me ook niet noodzakelijk. Soms kan de geschiedenis ook standpunten verhelderen door ons juist het tegendeel te laten zien.

 

• Uit Eigen Huis. De mooiste huizen uit de collectie van het NAi is nog tot 27 januari 2002 te zien in het Nederlands Architectuurinstituut, Museumpark 25, 3015 CB Rotterdam (010/440.12.00).