width and height should be displayed here dynamically

Voorouders

Unpayable Debt (2022) van kunstenaar en theoreticus Denise Ferreira da Silva begint met een onwaarschijnlijk en tegelijk bekend verhaal. We bevinden ons in Los Angeles, het is 1976. Een jonge vrouw, Dana, wordt duizelig wakker op een plantage in vroegnegentiende-eeuws Maryland. Daar redt ze de plantagehouder in spe, Rufus, van een wisse dood. De witte Rufus groeit op, wordt verliefd op een zwarte vrouw, Alice, en houdt haar als zijn concubine. De twee krijgen vier kinderen, van wie een jongen en een meisje in leven blijven. Het meisje, Hagar, blijkt (beter: is naar alle waarschijnlijkheid) een verre voorouder van de dappere redster, die dus afstamt van zowel een tot slaaf gemaakte als een brute slavenhouder. Bij haar laatste ‘tijdreis’ wordt Dana belaagd door Rufus. Ze verdedigt zich en verliest een deel van haar arm die, zodra ze ‘ontwaakt’ uit haar bezoek aan de negentiende eeuw, vast blijkt te zitten in de muur van haar appartement in Los Angeles.

De roman Kindred (1979) van Octavia E. Butler, en het personage Dana in het bijzonder, fungeert als leidraad in Unpayable Debt. Door het tijdreizen wordt Dana verantwoordelijk voor haar voorouders, een zorg die ze volgens een lineaire notie van tijd niet zou kunnen hebben. Deze ‘onmogelijke taak’ gooit de abstracte noties van schuld, plicht en zelfs oorzakelijkheid overhoop, alsook een al te strikte afbakening van (historische) fases. Neemt Dana de verantwoordelijkheid om Rufus te redden immers níét, dan ontkent ze haar eigen bestaan.

In Unpayable Debt is Dana leesstrategie en ‘poethical tool’: een aan de (poëtische) praktijk ontleend instrument om überhaupt anders te kunnen denken en handelen. Aan de hand van dit verhaal stelt Ferreira da Silva meerdere vragen, zoals: hoe kunnen we iemand begrijpen die met één voet in het ‘heden’ staat en het andere in een tijd waarin de slavernij nog niet officieel is afgeschaft? Wat is de ethische en symbolische plek van een nazaat van een slavenhouder én tot slaaf gemaakte? Wat is de economische en juridische positie van iemand die ‘mens’ is en als ‘ding’ wordt gezien? En meer in het algemeen: hoe kunnen we betekenis geven aan én in een wereld zonder de ‘intrastructuur’ – een term die teruggaat op Karen Barads ‘intra-action’ – van het moderne denken, dat doorwerkt in de huidige politieke architectuur? Met andere woorden: hoe kan ‘the end of (the) world as we know it’ worden gedacht?

Het zijn vragen die in afgeslankte vorm behandeld zijn in het essay met de gelijknamige titel (‘Unpayable Debt’) dat Ferreira da Silva schreef voor The documenta 14 Reader (2017), en deels ook in Toward a Global Idea of Race (2007). Verder zijn er parallellen met het op e-flux gepubliceerde essay ‘1 (life) ÷ 0 (blackness) = ∞ − ∞ or ∞ / ∞: On Matter Beyond the Equation of Value’ (2017), waarin het werk van Otobong Nkanga als uitgangspunt werd genomen, en de film From Left to Right (2014), haar samenwerking met Wendelien van Oldenborgh.

Unpayable Debt werd ingegeven door de financiële crisis van 2008, zo vertelt Ferreira da Silva in een korte inleiding, waarvoor, vooral in de VS, het zwarte en Latinx deel van de bevolking opdraaide. Met name zij waren de dupe van de vernuftige en, naar bleek, illusoire financiële producten die de crisis hadden veroorzaakt. Daarnaast is er nog het fysieke en symbolische (politie)geweld waarmee vooral zwarte mensen en mensen van kleur te maken hebben, terwijl de geweldplegers in de rechtbank vaak vrij worden gepleit. In dergelijke ‘racial events’ zie je goed, aldus Ferreira da Silva, hoe sterk ‘the Colonial, the Racial, the Juridical (the State and Cisheteropatriarchy), and Capital’ met elkaar verbonden zijn en werkzaam blijven in de huidige geglobaliseerde wereld. Unpayable Debt stelt zich ten doel het geïnternaliseerde verlichtingsdenken en de institutionele doorwerkingen ervan te analyseren, ontleden en ontmantelen, en nieuwe voorstellen te formuleren (‘to re/de/compose’) voor een denken en doen waarin de ethische component níét gescheiden wordt van de economisch-juridische sfeer.

De nadrukkelijke aanwezigheid van Dana’s verwonde, in meerdere opzichten gevangen lichaam leest als een pijnlijke mantra en bepaalt de opzet van Unpayable Debt. Elk van de vier hoofdstukken opent met een fragment uit de roman waarin de onmogelijkheid van de taak waarvoor Dana zich gesteld ziet uit de doeken wordt gedaan, ontleed en geherformuleerd. De hoofdstukken volgen elkaar niet logisch, lineair op, maar overlappen elkaar, en borduren voort op ideeën en concepten die daarvoor al zijn besproken, terwijl de nadruk steeds nét ergens anders wordt gelegd. Als een fractal, zou je kunnen zeggen, de metafoor waarmee Ferreira da Silva eerder (in ‘Fractal Thinking’, 2016) de noodzaak van het open, repetitieve en non-lineaire denken omschreef.

In haar kritiek op het neoliberalisme en het raciale kapitalisme fungeert het verwonde menselijke lichaam als uitgangspunt. Wat betekent het te denken met het vlees (‘to think with the flesh’) of, zoals Hortense Spillers het al in de jaren tachtig verwoordde, wat betekent het om de ‘hiëroglyfen van het vlees’ te ont-dekken en lezen? Wat gebeurt er wanneer de schijnwerper wordt gezet op de wonden en littekens die de slavernij heeft nagelaten? In nauwgezette, breed uitwaaierende analyses van concepten en ideeën die aan de bakermat staan van het moderne soevereine denken, bijvoorbeeld door een close reading van Marx, toont Ferreira da Silva aan hoe het zwarte lichaam werd en wordt buitengesloten.

Marx’ begrip van exploitatie stoelt bijna geheel op de exploitatie van ‘wage labour’ – de surpluswaarde die wordt ‘afgeroomd’ doordat arbeiders maar voor een deel van hun tijd worden betaald. Zijn theorie kan daardoor geen notie geven van de exploitatie (of eigenlijk: algehele expropriatie) van tot slaaf gemaakten. Hetzelfde geldt voor reproductieve arbeid door huisvrouwen, de welbekende kritiek op Marx vanuit feministische hoek. Koloniale vormen van uitbuiting – slavernij – zouden in Marx’ theorie onder primitieve accumulatie vallen, als een historisch voorstadium van een ‘volwassen’ kapitalisme, en vallen dus ook buiten de moderne economische orde. Ferreira da Silva stelt dat bij, door slavernij en kolonialisme als een systematisch en inherent onderdeel van het kapitalisme te zien. Ze stelt dat hedendaags racisme verbonden is met de algehele (economische) onteigening van de zwarte bevolking op het moment dat zij tot slaaf werd gemaakt, waarbij het resulterende gebrek aan middelen tegelijk cultureel werd geduid als een moreel of intellectueel tekort. Zij benadrukt hiermee de economische grondslag van racisme – dat dus niet antropologisch (als het gevolg van culturele vooroordelen) kan worden geduid.

Ook de hegeliaanse dialectiek als zodanig, met name de totaliserende ambitie ervan en het gesloten systeem, zijn debet aan een veronachtzaming van het zwarte lichaam. Voor het ‘transparante ik’ (‘Transparant I’) kan de zwarte ‘ander’ nooit als spiegel fungeren met behulp waarvan hij zich naar een hoger plan kan tillen (aufheben). Om zich te onttrekken aan de blaam die het uitbuitende witte ik treft, en dat zich toch wil kunnen verheffen, moet het zwarte lichaam worden gewist, opdat het witte subject in zijn universele (denk)wereld (dé wereld) kan zegevieren. De effecten van dergelijke redeneringen zien we vandaag terug bij denkers aan de linkerzijde van het politieke spectrum (Slavoj Žižek wordt met name genoemd), die slecht met racisme uit de voeten kunnen: zij gaan uit van een universalisme dat voor Ferreira da Silva bestaat bij gratie van uitsluiting van het zwarte lichaam.

Het formuleren van een alternatief voor deze systematische uitsluiting en onderdrukking is echter geen optie voor haar: daarmee zouden de marginale positie van het zwarte lichaam en de bestaande soevereine macht slechts worden bekrachtigd. Het zwarte lichaam moet niet als dialectische gelijkmaker (als ‘de ander’ of het ‘verschil’) voor bestaande politieke en filosofische agenda’s worden ingezet. Wat daarentegen nodig is om het absolute, nietsontziende geweld (‘total violence’) van het inherent raciale kapitalistische systeem te ondermijnen, is een gezamenlijke weigering tot de categorische reductie. Het zwarte lichaam (of meer algemeen: ‘blackness’) moet als negatieve entiteit worden gemobiliseerd en kan zo een wig drijven in een nog altijd heersend discriminatoir waardesysteem.

De naam die Ferreira da Silva aan deze operationele kracht van ‘blackness’ geeft is ‘negativation’: een samentrekking van ‘negative’ en ‘action’. ‘Blackness’ impliceert onbepaaldheid en oneindigheid. Het betekent ‘to consent not to be a single being’, zo haalt Ferreira da Silva, via Fred Moten, de woorden van Cedric Robinson aan: een radicale weigering om bepaald, beperkt, vastgepind of be-grijpbaar te worden. Moten en Stefano Harney spreken in All Incomplete (2021) van ‘black fugitivity’.

De politieke en filosofische mobilisatie van ‘blackness’ herinnert aan het feit dat een mens in het raciale kapitalistische regime kan worden behandeld als vee. Negativation toont dat het mishandelde, bloedende zwarte lichaam voor alles waarde-loos ‘rauw vlees’ is. Dat klinkt cru – Ferreira da Silva is zich daarvan bewust en noemt haar benadering ook wel ‘raw materialism’. Wordt ‘blackness’ geactiveerd (‘negativation’), dan kan zij het ethische failliet van het bestaande economische en juridische systeem aan het licht brengen, en er tegelijkertijd voor zorgen dat de ethische component erin wordt geïntegreerd.

Moten en Harney vatten de complexe problematiek die Ferreia da Silva aan de orde stelt in All Incomplete als volgt samen: ‘What if what it is to be European is simply that one occupies the position of creditor in relation to what is imposed upon blackness as the conceptual embodiment of financialization, of endless capitalization?’

Ferreira da Silva is zeker niet de eerste die zich buigt over een analyse van deze (retorische) vraag. Velen gingen haar voor, van W.E.B. Du Bois tot Saidiya Hartman, van Sylvia Wynter, Aimé Césaire tot Audre Lorde. Ferreira da Silva formuleert het ‘-ness’ in het begrip ‘blackness’ als iets of iemand dat of die aan het systeem ontsnapt. Bijvoorbeeld het niet-gedocumenteerde en niet-geregistreerde zwarte lichaam, dat efemeer is en dat, hoe pijnlijk ook, in deze manier van denken zo moet blijven. Maar ook de verbeelding. En dan niet de voorspelbare vorm die in een kantiaans schema kan worden gevat, maar een oneindige, open verbeeldingskracht, grillig en non-lineair, waarvoor Hartman met de levensgeschiedenissen in Wayward Lives, Beautiful Experiments (2019) een lans brak. Want het gaat er, aldus Ferreira da Silva in haar explosieve, activistische betoog, niet zozeer om dát je verbeelding gebruikt, maar hoe je haar aanwendt. Verbeelding kan als (tijdelijk) breekijzer fungeren voor het loswrikken van vastgeroeste denkpatronen en institutionele kaders. Om ze vervolgens andere gestalten te geven.

Denise Ferreira da Silva, Unpayable Debt, Londen, Sternberg Press, 2022.