width and height should be displayed here dynamically

Vrouwen in architectuur

Lange tijd stond ik sceptisch tegenover het benadrukken van ‘vrouw-zijn’ in de architectuur. Ondanks verhalen over vrouwelijke architecten als Charlotte Perriand en Denise Scott Brown, die in de schaduw werden geplaatst van hun mannelijke collega’s of partners, boden rolmodellen zich eerder aan in de beeldende kunst en literatuur. Opmerkingen op de werkvloer, uit onwetendheid of ongevoeligheid, deed ik af met een grap. Beter leek het als vrouwelijke architect juist niet je gender te benadrukken, om beoordeeld te worden op wat je kunt, op je aanpak en het resultaat. Het gevolg is dat ik me nooit echt heb verdiept in de vrouwelijke architecten uit de (recente) architectuurgeschiedenis en ook nooit kritisch heb gekeken naar de onrepresentatieve selectie architecten die op de universiteit werd aangereikt. Tot voor kort dacht ik dat Yona Friedman een vrouw was; nooit heb ik me afgevraagd wie de ‘Schröder’ was van het Rietveld-Schröderhuis.

Vrouwen in Architectuur voelt als een gids in bewustwording. Het boek, samengesteld, geschreven en vormgegeven door een volledig vrouwelijke cast, gaat gepaard met een brede, al eerder ingezette tendens: steeds meer onderzoeksprojecten en architectuur- en cultuurinstellingen leggen de nadruk op vrouwelijke makers en auteurs. Dit is echter een van de eerste publicaties die uitvoerig belicht hoe vrouwen in al hun verschillende rollen hebben bijgedragen aan de architectuur in (voornamelijk) de Nederlandse architectuurgeschiedenis.

Rond 1900 vond in Nederland een formalisering van het architectenberoep plaats. Naast de vooropleiding en de financiële middelen om toegang te krijgen tot een universiteit of hogeschool, waren er voor vrouwen de bekende obstakels om te overwinnen: er werd in de eerste plaats verwacht dat ze trouwden en huiselijke taken vervulden. Pas een halve eeuw geleden begon dat te veranderen: in 1956 werd de ‘Wet handelingsonbekwaamheid’ afgeschaft voor getrouwde vrouwen (dankzij een motie ingediend door politicus, feministe, advocate en lerares Corry Tendeloo) zodat vrouwen het recht kregen om zelfstandig aankopen te doen, te reizen en te werken. In hetzelfde jaar werd de wet op grond waarvan vrouwen bij hun huwelijk uit een overheidsfunctie werden ontslagen nietig verklaard.

Catja Edens, een van de vijf samenstellers van dit boek, bouwt voort op deze historie en laat met gedegen historisch onderzoek zien dat de aanwezigheid en bijdrage van vrouwen aan de architectuur verassend rijk en veelzijdig is. Dat vrouwen onzichtbaar zijn gebleven, koppelt ze aan het gangbare begrip van auteurschap – toen en nu. Vrouwelijke architecten maakten vaak de ‘makkelijkere’ keuze om in een collectief te werken, in plaats van op eigen houtje een bureau te runnen. Juist architectuur is een collectief proces. Hoewel een idee of ontwerp aan één persoon kan worden toegeschreven, is het proces om tot de realisatie van een architectonisch bouwwerk te komen nooit een singuliere zaak. Zelfs al is de impact van alle betrokkenen moeilijk meetbaar, een bredere kijk op auteurschap doet in ieder geval meer eer aan het collectieve werkproces, en stimuleert het zichtbaar maken van álle betrokkenen. Desondanks kent de architectuur de sterke neiging om het werk van bureaus aan één persoon toe te kennen. Dit heeft bijgedragen tot de onzichtbaarheid van vele vrouwelijke partners, die soms zelfs opzettelijk werden uitgewist. Eén voorbeeld is Anna Bofill, die deel uitmaakte van het Spaanse collectief Taller de Arquitectura, maar beroemde werken zoals het appartementsgebouw Walden 7 worden doorgaans alleen toegeschreven aan haar broer Ricardo.

Het ‘terugschrijven’ van de bijdrage van vrouwen is ook een rode draad in een aantal andere teksten. Door de nadruk te leggen op genderspecifieke consequenties van historische en esthetische categorieën overstijgt het ‘feministische perspectief’ een al te identitaire focus op seksualiteit en gender, wat zo kan leiden tot ‘echte inclusieve representatie’. Lara Schrijver, eveneens een van de redacteuren, stelt de vraag waarom er ‘in de geschiedenis telkens meer aandacht is besteed aan het competitieve dan aan het collectieve karakter van de discipline’ en betoogt dat een herwaardering van collectieve arbeid de weg vrij kan maken voor andere machtsverhoudingen, gericht op samenwerking ‘in plaats van rivaliseren’. Alhoewel ze lijkt te suggereren dat vrouwelijke architecten niet competitief zijn – wat op zijn zachtst gezegd te betwijfelen valt – is het een interessante gedachteoefening, al is het maar om stil te staan bij wat onze ‘architectuurcultuur’ eigenlijk typeert.

In ‘Een pleidooi voor genetwerkte architectuurarchieven’ beschrijft Setareh Noorani een onderzoeksproject, Collecting Otherwise, waarin een alternatieve manier van archiveren wordt ontwikkeld die de netwerken, invloed en arbeid van gemarginaliseerde subjecten een plek geeft. De ‘deconstructie van het handelend individu’ en het doorbreken van een focus op ‘resultaten’ en fysieke objecten zoals tekeningen en maquettes, is een poging om de meerstemmigheid die in architectonische artefacten aanwezig is in kaart te brengen en veilig te stellen. Volgens Noorani zijn ‘het leggen van verbanden en het onderhouden van relaties (constellaties, netwerken en verstrengelingen) […] handelingen waarin de architectuur ‘gebeurt’.’

Echt verder werken en denken vanuit het ‘feministisch discours’ vereist ook een nieuw begrippenkader. In 2021 bracht The Feminist Spatial Practice Book Club, in het leven geroepen door architect Afaina de Jong, aan het licht dat er voor de meeste begrippen uit het feministisch discours geen officiële Nederlandse vertaling bestaat. Juist dat, zo stelt Indira van ’t Klooster, is noodzakelijk om de gelaagdheid van een begrip te duiden, waardoor diversiteit en diepgang kan ontstaan. Deelnemers aan de boekenclub raakten geïnspireerd door hoe architect, docent en onderzoeker Brady Burroughs samen met studenten op zoek ging naar een architectonische interpretatie van sleutelbegrippen uit het werk van Sara Ahmed. Van ’t Klooster zelf werkte aan een ‘Feministisch begrippenkader in het Nederlands’, om ontwerpers, architecten en inwoners woorden mee te geven om te bouwen aan een open en inclusieve stad.

Het zijn soms wat grote stappen – van een herschrijving of vervollediging van de architectuurgeschiedenis naar een verbreding van het vocabulaire. De eclectische verzameling benaderingen en begrippen, van actief ‘her-denken’ van kaders tot het begrijpen van nieuwe termen als ‘feeling fetishism’ of ‘bodily boundary’, met een veelheid aan informatie en nooit eerder gehoorde namen, maakt Vrouwen in Architectuur soms lastig te lezen. Toch zou het onterecht zijn om deze eerste poging af te straffen vanwege de ambitie om alle aspecten van een feministisch architectuurperspectief te willen onderzoeken.

Erica Klokgieters-Smeets introduceert de eerste vrouwelijke architecten in Nederland, zoals Grada Wolffensperger (1887-1965), die in 1917 haar studie tot architect voltooide. In datzelfde jaar realiseerde Margaret Staal-Kropholler (1891-1966) – zij het ongediplomeerd – haar eerste werk. Riné Boerée, een van de eerste vrouwelijke bouwkundig ingenieurs van Nederland, specialiseerde zich in het toen nog nieuwe gewapend beton. Boerée werkte onder andere mee aan de Nirwanaflat (1928-1930) in Den Haag, doorgaans enkel toegeschreven aan Jan Duiker en Jan Gerko Wiebenga. Deze woontoren met acht lagen – inmiddels opgenomen in de top honderd van Rijksmonumenten – was het eerste hoge woongebouw in Nederland dat werd opgetrokken als betonskelet, waardoor de buitenmuren geen dragende functie meer hadden en de puien voornamelijk uit glas konden bestaan. Het plaatst de ideeën van het Nieuwe Bouwen aan de hand van een portret van Boerée in een nieuw voetlicht.

Jacoba Mulder (1900-1988), onderwerp van de tekst van Linda Vlassenrood, studeerde in 1926 af als bouwkundig ingenieur in Delft. Ze specialiseerde zich in stedenbouw en deed ervaring op bij de Dienst van Openbare Werken en later bij de afdeling Stadsontwikkeling in Amsterdam. Daar versterkte ze het team dat onder leiding van Cornelis van Eesteren werkte aan het Algemeen Uitbreidingsplan. Mulder nam het merendeel van de verkavelingsplannen voor haar rekening, zoals voor Slotermeer, waarmee ze garant stond voor een belangrijke doorbraak in de introductie en positionering van het open bouwblok. Tot in de jaren dertig was het gebruikelijk dat huizen in gesloten bouwblokken werden gebouwd, met in het midden een binnenterrein. Pas daarna werd geëxperimenteerd met andere verkavelingsvormen, met als uitgangspunt de toetreding van lucht, licht en ruimte. Ook de invloedrijke hovenverkaveling, die Mulder in 1949 introduceerde in tuindorp Frankendaal in de Watergraafsmeer – resulterend in een collectieve tuin omgeven door twee L-vormige blokken met duplexwoningen in twee bouwlagen – is een mijlpaal in de geschiedenis van de stedenbouw. Daarnaast besteedde Mulder, als een van de weinigen, aandacht aan de invloed van stedenbouwkundige ingrepen op sociale interactie – onder meer tussen verschillende leeftijdscategorieën – en maakte ze zich hard voor de menselijke maat in naoorlogse wijken.

Belangrijk waren ook de uitsluitend uit vrouwen bestaande samenwerkingsverbanden en organisaties, zoals de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen en de Rotterdamse Vrouwen Advies Commissie (VAC), vooral in de wederopbouwperiode. Carolina Quiroga schrijft over de vooruitstrevende architecten Wilhelmina Jansen (1904-1989) en Ada Kuiper-Struyk (1908-1985), beiden lid van de in 1946 opgerichte VAC, die tot doel had om de stem van vrouwen te vertolken op het gebied van huisvesting, inrichting en woningonderhoud, en om het contact tussen bewoners, architecten en overheden te versterken. Jansen herformuleerde de traditionele flattypologie door middel van een galerij: de externe gangen op elke verdieping werden verbonden met een interne hal, om ontmoetingen tussen bewoners aan te moedigen. De suggesties van de VAC waren duurzamer van aard dan de transformaties die al plaatsvonden: de sloop van onbewoonbare huizen, het herstel van beschadigde gebouwen en de beperkte nieuwbouw van ‘goede’ woningen. De commissie stelde voor om bepaalde huizen zo te renoveren dat er twee gezinnen in zouden kunnen wonen, en om functies binnenshuis anders te positioneren, zodat het leven van huisvrouwen, dat zich voornamelijk daar afspeelde, gemakkelijker gemaakt werd. Ook adviseerde de VAC bureaus en architecten, onder wie Hugh Maaskant, bij buurtopbouw en de evaluatie van projecten. Veel van hun punten werden overgenomen en gehanteerd als ontwerpcriteria, en kregen dus navolging in duizenden woningen. De VAC was dus een voorloper op het vlak van maatschappelijke participatie en zorgarchitectuur, en van fundamenteel belang voor de erkende kwaliteit van de naoorlogse woningen in Rotterdam, een van de meest bestudeerde woningbouwcasussen ter wereld.

Op het recente Architectuur Film Festival in Rotterdam waren veel films te zien waarin vrouwen de hoofdrol spelen. Modernism, Inc. uit 2023 gaat echter over het leven en werk van Eliot Noyes (1910-1977), architect en ontwerper voor IBM, Westinghouse en Mobil Oil. Halverwege de film richt regisseur Jason Cohen de aandacht op de ‘partner’ van Noyes, de ‘moeder’ van zijn kinderen, die eveneens in de film geïnterviewd werden. Ook zij studeerde architectuur, en hoewel ze de opleiding niet afrondde, gaf ze regelmatig advies aan haar partner, wat volgens de geïnterviewden van grote invloed was op zijn werk. Nergens in de film wordt haar naam genoemd.          Het is niet fout, enkel incompleet, zoals Lesley Lokko het omschreef in haar curatorieel statement bij de huidige Architectuurbiënnale in Venetië. Ook Lokko stipt aan dat met name in de architectuur de dominante stem, historisch gezien, exclusief was, met een bereik en een macht die grote delen van de mensheid heeft genegeerd. Het verhaal van de architectuur is onvolledig en het is van belang om het opnieuw te vertellen, te veranderen en te vergroten.

 

Catja Edens, Indira van ’t Klooster, Setareh Noorani, Laurence Ostyn, Lara Schrijver (red.), Vrouwen in Architectuur. Documents and Histories, Rotterdam, nai010 Publishers, 2023, ISBN 9789462087620.