width and height should be displayed here dynamically

Walter Swennen

So Far So Good in WIELS is de allereerste grote retrospectieve van de Belgische schilder Walter Swennen (1948). Voorbije zomer was in het Culturgest in Lissabon reeds een overzichtstentoonstelling te zien met werk van de laatste zestien jaar. In Brussel zijn curatoren Dirk Snauwaert en Caroline Dumalin ambitieuzer. Ze hebben er alles aan gedaan om een volledig overzicht te krijgen. Op de website van WIELS heeft zelfs een oproep gestaan om verloren of vergeten werken terug te vinden. Met resultaat: verspreid over twee volle verdiepingen zijn meer dan honderd werken verzameld, gemaakt tussen 1979 en 2013. De catalogus bevat een lijst met alle (identificeerbare) schilderijen en nauwkeurige ‘biografische notities’. In de tekst van Olivier Mignon en Raphaël Pirenne, getiteld 1980-1981. De geboorte van de buikspreker, wordt de (late) intrede van Swennen in de kunstscene beschreven. Het lijkt erop dat hier een oeuvre voor het eerst het daglicht ziet – overzichtelijk, bespreek- en herkenbaar.

De vraag is echter wat onder een oeuvre wordt verstaan. In 1972, zo staat in de biografie, woont Swennen als student psychologie een lezing van Jacques Lacan aan de UCL bij. Vervolgens kiest hij voor ‘Lacans interpretatie van de fundamentele regel van Freud – ‘zeg om het even wat, zonder angst om dwaasheden te vertellen’ – als een leidraad om zelfbeheersing te omzeilen’. Artistieke ascese – een paar regels bedenken en zich daar vervolgens nauwgezet aan houden – is Swennen inderdaad vreemd. Dat blijkt ten overvloede op de tentoonstelling, die opgebouwd is uit groepjes van zes tot tien schilderijen. Waarom ze bij elkaar hangen is moeilijk te verklaren. Aan het begin van de eerste verdieping maken bijvoorbeeld Konijn & canard (2001) en Châlet en Continuer, beide uit 2009, deel uit van zo’n ensemble. Dat laatste werk is enigszins typisch, en met wat goede wil kan het als een artistieke beginselverklaring gelezen worden. Het gaat om een liggende, donkergrijze rechthoek, waarvan de randen nergens kaarsrecht zijn. Het kleurvlak is allesbehalve egaal, en er schemeren witte lijnen door, als van een basketbalveld. Over het grijs is het silhouet van een mouwloos onderhemdje geschilderd: de witte lijnen vervagen, en het kledingstuk komt niet volledig in beeld. Er staan schreefletters op de onderste helft van het doek: IXH XAN NIET – in het zwart, maar met een witte ‘schaduw’ aan de rechterkant. Het lijkt een opschrift als op een basketbalshirt – een naam, een team of een nummer – ware het niet dat de lijn van het kledingstuk de letter N doorstreept. Een dergelijk wit hemdje wordt trouwens, in de Belgische spreektaal, een marcelleke genoemd. Verwijst Swennen daarmee naar Marcel Broodthaers, die net als hij de poëzie verliet om kunstenaar te worden? Alsof dat nog niet genoeg hints zijn, zinspeelt de titel Continuer samen met de tekst op een zin van Beckett: ‘I can’t go on, I’ll go on’. Wie kan er hier niet verder? Is de toeschouwer voortdurend het spoor kwijt in deze stortvloed van onduidelijke tekens, halve suggesties en intelligente grapjes? Of gaat het om de schilder die niet kan schilderen?

Waarschijnlijk is het juister om aan te nemen dat Swennen niet wil schilderen – althans niet op de klassieke manier. In een tekst uit 1991, gepubliceerd in Kunst & Cultuur, heeft Bart Verschaffel daarop gewezen. Swennen wil schilderen, schreef hij, ‘maar dan zo dat het schilderkunstige niet gebeurt. […] Wàt schilderen? Ik weet het niet – dit misschien, of dat – niets eigenlijk, of niets bijzonders.’ Ook de vele, vaak niet weinig contradictorische uitspraken van Swennen in interviews of teksten, doen vermoeden dat hier een wat vermoeide schilder aan het werk is – vermoeid, omdat hij niet gelooft in de kracht van een schilderij om op een traditionele manier een verhaal te vertellen, een boodschap te presenteren of een interpretatie uit te lokken. Tegen Bart De Baere zei Swennen in 1990, naar aanleiding van de tentoonstelling Artists (from Flanders) in Venetië: ‘Als je denkt dat kunst een middel is om het leven te veranderen, een medium om iets te zeggen, dan haal je de dingen door elkaar.’ Zoveel illusieloosheid, zo weinig affirmatie – en So Far So Good is pas begonnen!

Het getuigt, paradoxaal genoeg, van curatoriële ascese om dit oeuvre niet toch een boodschap, een richting of zelfs maar een paar grondlagen toe te kennen. De zes interessante categorieën die Dumalin in de bezoekersgids presenteert – zoals ‘Onderwerpen zonder verhaal’ of ‘Citeren en repliceren’ – krijgen in de tentoonstelling geen weerklank. Die is immers opgebouwd uit ‘associatieve accrochages’ waarvan de zin zoals gezegd nauwelijks is te achterhalen. Het gevolg: een bezoek aan So Far So Good wordt een chaotische zoektocht, een voortdurend van nul beginnen, schilderij na schilderij, om telkens weer te beseffen dat je samen met de kunstenaar met lege handen staat. Als er vervolgens een eindeloze reeks tekeningen wordt tentoongesteld, samen met een prikbord boordevol handgeschreven notities van de kunstenaar, krijgt de illusieloosheid uiteindelijk iets heel willekeurigs. Is het toeval dat een van de weinige sculpturen op de expositie, Oscar uit 2003, een foert-gebaar verbeeldt?

Dit alles neemt niet weg dat er prachtige werken hangen. Waar ze hangen is nauwelijks van belang, net zoals de volgorde in de catalogus niets uitmaakt. Zo is er Veronica uit 2007: een vrouw hangt de was op – of zijn het drogende, kleurige schilderijen? De alledaagsheid krijgt iets melancholisch, niet in het minst (opnieuw) dankzij de titel: Veronica, zo staat in de Bijbel, verfriste het gelaat van Christus, en in het doek bleef een afdruk van diens gezicht achter. De doeken op Veronica van Swennen zijn leeg – of althans monochroom, in verraderlijk opgewekte kleuren. In de treurige afstandelijkheid, in de uitdrukking van het onvermogen tot communicatie, lijkt het werk van Swennen iets gemeen te hebben met dat van Jan Vercruysse. Die leeftijdsgenoot is een van de ontelbare kunstenaars waarnaar Swennen verwijst, namelijk in het werk Une très riche heure avec Jan Vercruysse uit 2003, verborgen in een hoekje van de tweede verdieping van WIELS. In een letterlijk naar binnen gekeerde sierlijst staat een burcht afgebeeld in een Vlaams landschap, beschermd door een ridder met een zwaard. Aan een galg op een bergtop bungelt een lijk. Een sarcastische parodie? Of eerder een hommage aan een collega-kunstenaar die net niet om het even wat zegt, die zeer precieze, doordachte kunst maakt, en die in het consciëntieus werken aan een oeuvre wél gedreven is door de angst om dwaasheden te vertellen? Het zou kunnen. In elk geval is So Far So Good geen geheel succesvolle overzichtstentoonstelling, en vormt de tegelijkertijd onwillige en ongeremde schilderkunst van Swennen niet zomaar een oeuvre.

 

• Walter Swennen, So Far So Good, tot 26 januari 2014 in WIELS, Van Volxemlaan 354, 1190 Brussel (02/340.00.53; www.wiels.org).