width and height should be displayed here dynamically

Essays

  • Het Bedachtzame Beeld [1]

    Hanneke Grootenboer
  • Harigheid

    Over lijnen en gezichten, patronen en maskers in de tekeningen van Elly Strik

    Bart Verschaffel
  • De centrifugale blik

    Over het ‘gedrukte werk’ van Bernd & Hilla Becher, Robert Smithson, en de fotografische verbeelding van geschiedenis

    Stefaan Vervoort
  • 1989-2003

    Gesprek met Wim Van Mulders over zijn docentschap aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent (1973-2003)

    Koen Brams
  • 1992-1993

    Gesprek met Renzo Martens over de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (Gent) in het algemeen en de lessen van Wim Van Mulders in het bijzonder

    Koen Brams

166

november-december 2013

Inleiding

Wat is een beeld? Hoe ‘werkt’ een beeld? In de openingstekst van dit nummer van De Witte Raaf stelt Hanneke Grootenboer dat een beeld zélf een vorm van denken kan zijn. Het ‘bedachtzame’ beeld dat het uitgangspunt van haar tekst vormt, is een schijnbaar onooglijk tafereeltje, dat omstreeks 1660 geschilderd werd door Hendrick van der Burch. We zien een stuk van een gang met twee muiltjes en een bontjakje dat over een stoel is geworpen; links een openstaande deur. Wat ‘denkt’ dit schilderij? Op zich toont het niets dat de aandacht waard lijkt te zijn, maar toch is het gevuld ‘met de spanning van een ophanden zijnde ontknoping’, aldus Grootenboer. Die combinatie van ‘openheid’ en ‘nietszeggendheid’ zorgt ervoor dat onze interpretatiedrift wordt opgeschort, maar dat we tegelijk aan het denken worden gezet: ‘De objecten […] vragen in de stilte van dit tochtige gangetje onze aandacht, maar zonder ze te sturen. We worden niet zozeer gevraagd om te interpreteren, maar om te peinzen.’ Meer zelfs: het lijkt alsof het schilderij zélf een gedachtegang verbeeldt, die nooit in een definitieve betekenis stolt. Vertrekkend van Van der Burchs schilderij gaat Grootenboer op zoek naar andere beelden en teksten die weigeren op een decodeerbare betekenis uit te geven en eveneens de openheid en de onafheid van een ‘gedachtegang’ laten zien – van Hollandse stillevens tot de ‘Denkbeelden’ van Walter Benjamin, Johann Gottfried Herder en de 17e-eeuwse illustrator Romeyn de Hooghe.

De fascinerende ‘openheid’ van de betekenis van het beeld staat ook centraal in het essay van Bart Verschaffel over het werk van Elly Strik. Voor Verschaffel ligt de kern van Striks werk in de onontwarbare verknoping van de bedreigende, animale vrouwelijkheid die bij uitstek wordt belichaamd door het motief van het vrouwenhaar – het belangrijkste onderwerp in haar werk – met het medium van de tekening: ‘haar’ en ‘lijn’, betekenis en betekenaar, kantelen voortdurend in elkaar.

Eveneens in dit nummer gaat Stefaan Vervoort op zoek naar een andere interpretatie van het werk van Bernd en Hilla Becher, waarbij hij niet kiest voor het lineaire geschiedenisbegrip van de moderniteit – dat zo vaak met de Bechers wordt verbonden – maar voor een dynamische opvatting van de  geschiedenis à la Robert Smithson. Koen Brams & Dirk Pültau spreken een derde en laatste keer met Wim Van Mulders over diens docentschap aan het K.A.S.K., meer bepaald over de laatste veertien jaar van zijn docentschap (1989-2003). Zowel de inhoud van Van Mulders lessen Kunstactualiteit als de gevolgen van het Hogescholendecreet van Vlaams Minister van Onderwijs Luc Van den Bossche worden onder de loep genomen. Net als in de vorige afleveringen interviewen Brams & Pültau tevens een ex-student: Renzo Martens, die van 1992 tot 1993 de lessen van Van Mulders bijwoonde.