width and height should be displayed here dynamically

Wat is ‘Zwitsers’?

Terugdenkend, misschien, aan de straat met arcades en puntgevels in Bern waarin hij, van 1904 tot 1905, de vijf artikelen schreef waarmee hij de fysica en de kosmologie veranderde, of aan de Universiteit van Genève, waar hij in 1909 zijn eerste doctoraat kreeg, honoris causa, benoemde Albert Einstein (die het Zwitserse burgerschap behield tot aan het eind van zijn leven) Zwitserland als ‘het mooiste hoekje op aarde dat ik ken’.

Die schoonheid is zowel vanzelfsprekend als uniek. Ze overweldigt in de hoge bergen van het Berner Oberland, in de abrupte valleien van de Engadin, door de stille meren en de donkere wouden van de Jura. Sinds de achttiende eeuw hebben reizigers, denkers, kunstenaars, ballingen en rijken de wijngaarden opgezocht en het licht, opmerkelijk levendig vergeleken met de kilte van hoger gelegen plaatsen, van Leman of Ticino. Het gehamerde goud van de herfst in Wallis is onvergelijkbaar; of de intrede van de lente in de alpages boven Rilkes Muzot en Nietzsches Sils Maria.

Maar deze lieflijkheid is uniek dankzij de menselijkheid ervan. Met uitzondering van de alpenhoogtes of van de geïsoleerde vallei voorbij Vulpera, in de oosterse hoek, is de wandelaar zelden buiten bereik. De klokken van oude torens reiken bijna tot aan de bergtoppen. De lichten van steden en dorpen zijn zichtbaar vanaf de bergpassen en rond de kloof van de vallei. Wijngaard en uitgehouwen steen, de Romeinse brug en de romaneske stadspoort, grote daken rond boerenerven, loggia’s en arcades die aan Basel en Bolzano, aan Bern en Lugano, hun oude stedelijkheid geven, vertellen over een bestendigheid, over een aandachtig opportunisme van menselijke nederzetting en gebruik, vreemd aan de verkwistende leegte van, bijvoorbeeld, de Noorse bergen of zelfs de onbeheerste bossen van New England. De mens is waakzaam thuis in Zwitserland sinds het begin van de geschiedenis […]. De schoonheid van het land wordt versterkt, maar ook afgerond, bedwongen door zijn aanwezigheid. Het affect kan, bij momenten, dat zijn van een middeleeuwse miniatuur, met diepten en een nauw begrensde lichtsterkte.

Het kan dat de schoonheid en het patina van dit ‘mooiste hoekje op aarde’ (ik heb Kashmir niet gezien) de verenigde factor ervan uitmaakt. Het is niet makkelijk om te bepalen waar de nationale identiteit elders een bron zou hebben.

De etnische, linguïstische, religieuze onderverdelingen van Zwitserland, van wat, letterlijk en formeel, de Zwitserse Confederatie is, zijn welbekend. […] Dialecten variëren, vaak scherp, van de monding van een vallei tot het hoogste bereik ervan. Religieuze en linguïstische grenzen – de twee vallen niet noodzakelijk samen – doorsnijden straten in Freibürg-Fribourg. Onbekwaam of onwillig om Duits of Zwitsers-Duits te gebruiken, maar wel in de noodzaak, meer en meer, te communiceren met werkgevers, directeurs, managers en werknemers die binnenstromen uit Duitssprekend Zwitserland, vallen de Genèvers, in banken en verzekeringen, in hotels en supermarkten, terug op Engels. Amerikaans-Engels is goed op weg, zoals in zoveel hybride gemeenschappen, om de interlingua te worden van de Zwitserse financiën en industrie, van technologie en informatie. Vlotheid in drie of vier talen – Frans, Duits, Italiaans, Engels – wordt, voor zaken en banken, stilaan een dagelijkse noodzaak. Daaraan wordt toegevoegd, zeker wat betreft Basel, Bern en Zürich, de kennis van het thuisdialect, van de lokale, sterk afwijkende zijtak van zestiende- en zeventiende-eeuws Duits. […]

In vele regio’s en gemeenschappen zijn de lijnen van familiale en professionele scheiding scherp getrokken. Minstens één universiteit, zo wordt gezegd, heeft decennialang gezocht naar een evenwicht tussen het aantal protestanten en katholieken in het professorencorps. Voor de protestanten van la Suisse romande behoudt Miltons tegenstelling tussen Genève en Rome, zijn aanroeping van heilige strijd en compromisloze hervorming in de ‘ijskoude grotten van Helvetia’, een aura van actualiteit. Algemener zijn de materiële, etnische en psychologische afstanden tussen Zürich en het op Frankrijk gerichte Genève groot, net als die tussen de protestantse bankier en de katholieke herder, tussen de aartsconservatieve stadsvaders van Lausanne en de jeugdcultuur die twee jaar geleden op de straten uitbrak in bruusk geweld en anarchistische bespotting. De feitelijke kleinheid van het land (40.000 vierkante meter) concentreert en kartelt de breuklijnen van onderlinge dissociatie.

Wat is, desondanks, ‘Zwitsers’?

Hoewel Zwitserland geen De Tocqueville heeft voortgebracht en er evenmin door is ontleed, zijn er veel pogingen geweest om deze vraag te beantwoorden. Normaal gezien heeft het argument te maken met gedeelde geschiedenis. De paradox en de mogelijkheid van het samenleven tussen kantons, talen, geloofsovertuigingen en afgetekende gevoeligheden groeide, op een pijnlijke manier, uit een vastberadenheid onafhankelijk te zijn en excentriek te blijven binnen en tegenover de grote Europese natiestaten. Die vastberadenheid maakt de kern uit, zowel mythisch als historisch, van het zelfbeeld van Zwitserland. Coherentie kwam voort uit verzet tegen Oostenrijkse, Bourgondische en Franse indringers. Vaak lokaal en internationaal verdeeld, bracht dit verzet een alternatief model tot stand voor dat van het gecentraliseerde Europese nationalisme. Zelfs aangevallen door het buitenland of aan de winnende hand, bleef Zwitserland een federatie, sterker aan de grenzen dan in het centrum, een plebiscitaire republiek, trots gericht op het behoud van het lappendeken van interne autonomieën. Zwitserse neutraliteit […] is de complexe omstandigheid, maar ook het product van dit conservatisme. Het is niet alleen een bescherming tegen de buitenwereld; het helpt een zekere politieke zwakte en provincialisme in het centrum te verzekeren. Generaals zijn verdachte wezens die enkel getolereerd kunnen worden tijdens zeldzame momenten van ongewenste crisis (zoals wereldoorlogen die losbarsten aan de grenzen).

Toch wordt het Zwitserse leger het voornaamste cement genoemd in de structuur van de confederale identiteit. Of dit nog altijd zo is, wordt druk besproken. De grote rol van de legerdienst, van de jaarlijkse reserve en de territoriale plichten is onmiskenbaar in het Zwitserse leven. Hetzelfde geldt voor het zakendoen en bankieren, zelfs binnen het academische establishment, voor vriendschappen gevormd en patronage gecultiveerd tijdens de militaire training (officieren hebben de neiging om tot een vrijmetselarij te behoren van sociale en economische bevordering). Het is echter niet langer duidelijk in welke mate dienstplicht en legertraining regionale en taalkundige grenzen eroderen. […] Voorlopig nog sporadisch, en bovendien in hoge mate gecensureerd, worden er fundamentele twijfels geuit over de dienstplicht, vooral door jongeren. Het grote taboe van gewetensbezwaarde dienstweigering wordt stilaan zwakker. Het is hier dat een aantal van mijn collega’s aan de Universiteit van Genève, zelfs ex-officieren die jaarlijks opgeroepen worden, de toekomstige uitdaging zien voor de sinds lang vaststaande conventies over wat ‘Zwitsers’ is.

Wat vertelt de literatuur over de inhoud van die ontwijkende term? […] Regionalisme, worteling in lokale kleur, karakteriseert niet enkel dialectliteraturen en ‘primitivistische’ stromingen in Zwitserse poëzie en fictie. Het maakt ook een belangrijk element uit in het werk van meesters als Gottfried Keller, Carl Spitteler of C.F. Ramuz. Zelfs wanneer de visie en bezorgdheden veelomvattend zijn, is een Zwitserse schrijver geneigd om, als een havik, rond een aparte hoek van de geboortegrond te cirkelen. Een Zwitsers oor vangt een welomschreven gevoel voor plaats op, de subtiele banden met een scène, zelfs in ‘internationale’ romanciers, zoals verkenners van de thuisloze moderniteit als Max Frisch en Adolf Muschg […].

Een tweede en blijvende streng is die van opstand. De zelfonderdrukking van een levendig gevoel, van anarchistische impulsen, de sluwe voorkeur voor gedisciplineerde middelmatigheid die ingebouwd zit in het Zwitserse educatieve en politieke bestaan (de positieve term zou ‘overleving’ zijn), onderdrukken en ergeren de Zwitserse literatuur. Al in de jaren 1840, getuige de jonge Keller, was de schreeuw er een van verstikking, van gesmoorde tirades. Het Geneefse woord is morosité. De echt groten zijn ofwel geïmporteerd (Calvijn, Nietzsche, Hesse, Thomas Mann) of ze vertrekken in bitterheid (Rousseau, Klee). Vandaar een heftig ‘anti-Zwitsers’ karakter in veel van het beste Zwitserse schrijven: in Dürrenmatt, in Frisch, in Conrad Ferdinand Meyer, in die oneerbiedige satiricus Gerold Späth. Vandaar de perfecte toepasselijkheid van dada binnen het decor van Zürich. Wat kan een kunstenaar doen, wat kan een kunstenaar hopen te veranderen in dat bleke sanatorium van een land – een sanatorium in wiens kelders, zoals Spitteler toonde in zijn verbazingwekkende novelle Conrad der Leutnant, vlagen van versmachtend geweld hun werk doen?

Waar de opstand in essentie impotent is, daar ligt de optie van eenzaamheid voor de hand. Na tien jaar is het mijn voorgevoel dat een vorm van isolement vaste prik is in Zwitserland. Het beroemde etiket van Marvell blijft hangen: ‘a fine and private place’. Dat fijne en die privacy zijn echt. Ik ken geen andere gemeenschap waarin het recht om te denken, om te werken in aangename privacy, binnen materiële privileges en doeltreffendheden die de inbraken van het publieke leven minimaliseren, op een preciezer manier is verzorgd. Het is net omdat het, één keer per jaar, de grootse en wilde trommels is toegestaan de nacht te wekken in het beroemde carnaval in Basel, dat de geest en het gebaar achter gesloten deuren zo tastbaar zijn. Maar de wenk naar de grafzerk in de regels van Marvell is ook van toepassing. Er is, dwars door de Zwitserse literaturen, een motief van zelfbegrafenis, van ondergrondse innerlijkheid.

Het dagboek van Amiel, bijgehouden in virtuele geheimhouding van 1847 tot 1881, beslaat ongeveer 17.000 gedrukte pagina’s. Ludwig Hohl, wiens Bergfahrt naast de verhalen van Kleist kan staan, leefde, letterlijk, in een soort grot of verborgen kelder onder wat hij beschouwde als het vulgaire verkeer van de Geneefse straten. Van Stiller en Andorra tot aan zijn recentste ficties, wordt Max Frisch (zoals Rousseau voor hem) geobsedeerd door eenzaamheid, de machteloosheid van menselijke nood en communicatie. Niet zelden heeft de verplichte of gekozen privacy van de Zwitserse schrijver, diens gevoel voor innerlijk exil, geleid tot mentale ineenstorting en zelfs tot zelfmoord. De namen, de tragische carrières van Adolf Wölfli, Robert Walser, Karl Stamm of Hans Morgenthaler schieten te binnen.

Zelfs door Jacob Burckhardt, die ik beschouw als de meest representatieve man van geest en gevoel die de Zwitserse cultuur heeft voortgebracht (er zijn belangrijke manieren waarop Rousseau en Jung ‘outsiders’ blijven) werd een evenwicht ternauwernood bereikt, en dan nog onder onophoudelijke stress. Burckhardts betoverde maar resistente relaties met Nietzsche, de afwisseling van genereuze fascinatie en ontwijkende schrik in zijn houdingen tegenover zijn jongere collega aan de Universiteit van Basel, belichamen een diepgaande angst voor het irrationele. En ook Jacob Burckhardt was een man van eenzaamheden in een klein en druk land.

Regionalisme, satirische ergernis en eenzaamheid zijn cruciaal voor de Zwitserse literatuur en het kritisch denken. Maar zowel het bewijs dat literatuur aanreikt, net als de interpretatie van zulk bewijs, wordt overgedramatiseerd en is, in sommige opzichten, atypisch. Zelfs als bevoorrechte getuige spreekt de schrijver tegen de keer. Tien jaren zijn, zoals ik heb ondervonden, te kort om het palimpsest van Geneefse sociëteiten te leren kennen, laat staan die van Zwitserland. Mijn indrukken over wat Zwitsers is, zijn wat ze zijn. Maar twee van die indrukken vallen op.

Onder druk gezet, en indien überhaupt bereid om toe te geven aan de nieuwsgierigheid van een outsider, zal een Zwitser geneigd zijn het eigen ethos, de specifieke cultureel-nationale identiteit, weer te geven in concentrische, verweven cirkels, die verschillende brandpunten hebben. In een land dat nooit oorlog gekend heeft, geen buitenlandse bezetting en nauwelijks civiele strijd, kennen en bewonen families vaak hun eigen ononderbroken afkomst. Scène, dialect en biecht zijn goed bewaard gebleven en informatief. Maar hetzelfde geldt voor de ontelbare professionele, militaire of paramilitaire associaties, broederschappen of clubs waar de Zwitsers aan vastkleven met uiterste verknochtheid, levenslang. Niemand die nog nooit een lokale schuttersvereniging heeft aanschouwd op weg naar de verplichte oefeningen kan een begrip ontwikkelen van de ware betekenis van Helvetische solidariteit. Er zijn weinig auberges die niet over een eigen Stammtisch beschikken waarrond politieke, professionele of atletische broeders zich scharen in even goedgeregelde als hechte gezelligheid. Deze overgeërfde en uitgekozen verwantschappen zijn de min of meer discrete sleutels tot het spel van compromis en onuitgesproken wederkerigheid in het parlement van Bern en de federale agentschappen.

Maar het is precies het door elkaar geweven, veelgelaagde karakter van de Zwitserse loyaliteit en zelfherkenning dat een cruciale onthouding bepaalt van centraliteit. Toen er overlegd werd over de meest geschikte titel voor een literair tijdschrift aan de Universiteit van Genève – niet dat het huis van Calvijn zich overgeeft aan dergelijke lichtzinnigheden – had mijn collega Michel Butor een precieze ingeving. Het zou L’Anti-centre moeten heten, zo zei hij.

De tweede impressie is al bij al speculatiever.

Geen andere Europese gemeenschap, en niet veel gemeenschappen buiten Europa, hebben eeuwen van vrede gekend (de napoleontische invallen waren heel kort) of een vergelijkbare materiële welvarendheid en sociale rust. Er zijn lelijke concentraties van armoede, zowel landelijk als stedelijk; er zijn tijden van economische recessie waarin de frontalier en de gastarbeider de deur worden gewezen om werkloosheidsstatistieken te maskeren. Maar over het geheel genomen, en vooral in deze eeuw van wereldoorlogen, politieke terreur en klassenstrijd, is Zwitserland griezelig gespaard gebleven. Het heeft een unieke wapenstilstand met de geschiedenis onderhandeld, en ervan geprofiteerd ook.

Voor de gelovige calvinist bevestigt deze paradijselijke vrijstelling de uitverkiezing tot gratie. Op een seculier niveau laat een dergelijke bekrachtiging zich nog voelen door de patriciër en de bankier in Zürich die weet dat het merendeel van de buitenwereld, los van wederzijdse haat en ideologische verschillen, zich nog altijd zal spoeden, zelfs ten koste van negatieve rente, om geldelijke reserves tot bij hem te brengen. Maar voor andere Zwitsers (en zeker voor de meer bedachtzame onder mijn studenten) is zulke zelfgenoegzaamheid, hoe voorzichtig, hoe sober ook de uiterlijke manifestaties ervan, niet langer aanvaardbaar. Het ‘sparend voorbijgaan’ van Zwitserland – uitgehongerde, opgejaagde mannen en vrouwen staarden hopeloos voorbij Franse en nazistische bewakers tijdens de jaren veertig, naar die andere zijde van het treinstation van Genève, overstromend met licht, veiligheid en voedsel – is radicaal verontrustend. Wat staat Zwitserland te wachten na zo’n uitzonderlijk lot vol veiligheid en privilege? Wat staat het te wachten, zo zouden sommigen daaraan toevoegen, na zo’n volgehouden en vaak zalvige zelfzucht? Het syndroom, als dat woord zich laat gebruiken, is dat van ‘The Beast in the Jungle’ van Henry James. Wanneer, waar zal het beest springen? De vorm die ik tref in Genève is er een van ‘omgekeerde voorbestemming’. Na zo lang het eigenlijke bastion geweest te zijn van alledaagse zegeningen, zal Zwitserland grimmig te grazen worden genomen. Het onverbiddelijke punt van de fabel van James is natuurlijk dat het nobele dier nooit zal springen.

Ik herhaal dat dit de trachtende impressies zijn van een gast. Het zou kunnen dat het nog het meest Zwitsers is om de vraag niet te stellen.

 

Vertaling uit het Engels: Christophe Van Gerrewey

Oorspronkelijk verschenen als ‘What is ‘Swiss’?’ in: Times Literary Supplement, 7 december 1984, pp. 3-4.