width and height should be displayed here dynamically

Whitney Biennial

Zoals elk tot instituut uitgegroeid initiatief, genereert een biënnale in het Whitney Museum of American Art mediapraatjes waarin het gejongleer met plusjes en minnetjes de communicatie verstikt. Zo viert Review, een of ander nieuw lokaal kunstblad, het eerste levensjaar door een compilatie van artikels over de Whitney Biënnale gratis beschikbaar te stellen. De meningen van diverse critici wemelen er als mieren in het rond met een uniek resultaat: onleesbare pulp die overigens nog meer mieren aantrekt. Voor de meesten onder ons ligt het New Yorks kunstcircuit veraf en waar het Whitney precies voor staat, mag Joost  weten. Als voorbereiding op de Europese zomerhetze is het echter wel leerzaam.

Huiscurator Lisa Phillips trok Parkett-redacteur in de U.S.A., Louise Neri, aan om de huidige biënnaleselectie te realiseren. Het vereiste Amerikaanse staatsburgerschap voor de kunstenaars werd versoepeld tot ‘er residerend’ of ‘vandaar afkomstig’. Als voorzichtig thema schemert het adagium dat actuele kunstenaars in dit einde der tijden wel wat voelen om met iets insides, outside te treden. Uiteindelijk articuleert deze biënnale zich als tentoonstelling rustig tot een nevenschikking en soms fijne combinatie van – naar Newyorkse galeriemaatstaven dan – klein uitgevallen solo’s. Een lichtjes geroutineerd Europees tentoonstellingsbezoeker met een actieradius van maximaal 200 kilometer kan zonder blikken of blozen beweren het hier getoonde werk reeds elders aangetroffen te hebben. Zo is er bijvoorbeeld een fijnbesnaarde herwerking van Kabakovs verhalen uit Op het dak (Paleis voor Schone Kunsten) tot een wandelgang in een sanatorium met ziekenkamers waar seniele ouderen behandeld worden met behulp van diaprojecties van familiekiekjes. Werk van Louise Bourgeois was ook al bij ons te zien, net als Gabriel Orozco, Dan Graham, Paul McCarthy, Zoe Leonard, Vija Celmins, Tony Oursler, Edward Ruscha en Cecilia Vicuna bijvoorbeeld. Natuurlijk is er ook werk te zien dat nog niet op Europese bodem geland is, maar daar valt zelden diep om te treuren. Toch nog dit: een continue videocompilatie brengt een gebalde danssolo van William Forsythe, werk van David Hammons en de onbekende Burt Barr. Slow Mo van Barr zoomt minutenlang onbeweeglijk op een al even versteende schildpad, een kleine aarzeling en weg is de schildpad met de camera in zijn kielzog. Ook Hammons presteert zo’n schalks gevat dingetje: een irriterend en onderbroken schrapend geluid begeleidt een ongedefinieerd ruisbeeld. Een nachtelijk straatgebeuren verschijnt dan als een soort licht vertraagd sfeerbeeld; met een ‘natuurlijke’ onverschilligheid schopt een zwarte (Hammons zelf?) een emmer over de verlaten stoepen. Hij voert je even voort, keert zich en wipt dan met zijn voet de emmer sierlijk in de hand. Als toemaatje krijg je een uitdagende grijnslach cadeau. Eenzelfde frisheid vertoont ook Vicuna, die het zware betonnen cassette-plafond van het Whitney ontdubbelt met een even monumentaal, maar doorhangend netwerk van garen. Bruce Nauman fixeert blik en oor op de handen van een uitmuntend musicus bij zijn instrumentale interpretaties van een melodieus jankend End of the world-lied op gitaar en een andersoortig snaarinstrument. De catalogus omvat vooral beeldmateriaal van de kunstenaars, naast een summiere tweespraak van de twee curatoren. Waarom omschrijven en verklaren ze het activiteitenoverwicht aan de Westkunst van de U.S.A. niet nader, zoals een gesprek in het maartnummer van Artforum al even suggereerde? Als men toch inside-outside wil denken, had men een stand van zaken kunnen opmaken over New York als platform voor de actuele kunst. Is het nog een sterk productiebrandpunt of louter een draaischijf van presentaties en connecties? Tot 1 juni in het Whitney Museum of American Art, 945 Madison Avenue at 75th Street, NY 10021 New York (0221/570.36.76).