width and height should be displayed here dynamically

Willem van Tijen en de wederopbouw van Vlaardingen

Willem van Tijen, Uitbreidingsplan Babberspolder, Vlaardingen, 1947-1954

Wie door Rotterdam rijdt, maakt een grote kans om een bouwwerk te zien dat door Willem van Tijen (1894-1974) is ontworpen. De negen verdiepingen tellende Bergpolderflat (1934) was als eerste galerijflat een markant gebouw in Nederland met een grote invloed op andere architecten, vooral na de Tweede Wereldoorlog. De 44 meter hoge Zuidpleinflat was in 1949 het hoogste woongebouw van Europa, bedoeld voor alleenstaanden en kinderloze stellen. De hoogbouw aan de Kralingse Plas (1938) werd door de locatie een geliefd woonoord voor wie het zich kon veroorloven, net als de Parklaanflat (1933), met een zeer zorgvuldige detaillering. Van Tijen zocht vooral naar nieuwe woonmogelijkheden, en daarin verschilde hij van zijn compagnon Huig Maaskant, die met het Groothandelsgebouw (1953) internationaal bekend werd. Van Tijen experimenteerde ook met nieuwe materialen en bouwsystemen: een veranderde maatschappij bracht andere uitdagingen met zich mee en vroeg om andere oplossingen.

Aanvankelijk wees niets erop dat Van Tijen architect zou worden. In 1914 begon hij een studie rechten. Tijdens de oorlog maakte hij lange reizen en werkte in Nederlands-Indië. In 1924 studeerde hij in Bandung af als irrigatie-ingenieur. In 1926 keerde hij terug naar Nederland, waar hij met civiel ingenieur Theodoor Karel van Lohuizen ging samenwerken. Langzaam verschoof zijn interesse naar architectuur en naar stedenbouw en volkshuisvesting. Aan het einde van de jaren twintig kon hij zich in Rotterdam ontplooien dankzij opdrachten die hij kreeg van Auguste Plate, de voormalige directeur van de gemeentelijke woningdienst. Zij ontwikkelden plannen voor de in 1928 opgerichte N.V. Volkswoningbouw. Van Tijen werd actief binnen de architectenvereniging Opbouw en begon te schrijven voor het tijdschrift De 8 en Opbouw. Tijdens de oorlogsjaren werkte hij aan plannen voor de Zuidwijk in Rotterdam en was hij voorzitter van de Kerngroep Woningarchitectuur. Hij werd een belangrijke stem in de Doornse leergangen die door het Amsterdamse architectengenootschap Architectura et Amicitia werden georganiseerd.

Het maakt Van Tijen tot een echte Rotterdamse architect die een stempel op de Maasstad kon zetten. Toch doet die samenvatting hem tekort, zoals de boeiende tentoonstelling Wonen tot geluk maken. Willem van Tijen en de wederopbouw van Vlaardingen duidelijk maakt. Na 1945 was het architectenbureau van Van Tijen in tal van steden betrokken bij wederopbouw-, structuur- en uitbreidingsplannen. Voor de uitwerking kon hij op een team van competente medewerkers rekenen. In Velsen moest Van Tijen samenwerken met Willem Dudok, die bevriend was met burgermeester Menzo Kwint, maar het werd geen gelukkige combinatie: Dudok ging niet voluit mee in de moderne ideeën van Van Tijen. Uiteindelijk zouden ze ervoor kiezen de opgave op te delen, en elk kreeg een eigen kerngebied. In Vlaardingen was dat anders. Daar kreeg Van Tijen de opdracht van burgemeester Jan Heusdens en kon hij zijn denkbeelden grotendeels verwerkelijken. Zijn taak was Vlaardingen te transformeren tot een moderne industriestad, waar het aangenaam wonen was, in ‘een der mooie en gave steden van Nederland’. Vele jonge architecten stonden hem bij. Langzaam kwam, begin jaren vijftig, eerst de bebouwing van de Babberspolder en vervolgens van de Westwijk tot stand. De visie die Van Tijen voor ogen stond werd in de publicatie Vlaardingen op en over de scheidingslijn (1950) naar voren gebracht. Gedreven werd hij door de wijkgedachte, die in het boek De stad der toekomst, de toekomst der stad (1946), geschreven samen met Alexander Bos, uit de doeken werd gedaan. Bij de wijkgedachte werd gestreefd naar decentralisatie en moesten de ruimtelijke eenheden in de stad inzichtelijk zijn. Zowel Babberspolder als Westwijk vertonen de karakteristieke strokenbouw. De wijze waarop de pers en de bevolking reageerden op deze nieuwe wijken komt op de tentoonstelling ook aan bod.

Ruimschoots wordt aandacht besteed aan de werkzaamheden van Van Tijen in Vlaardingen, maar ook andere facetten van zijn leven worden behandeld. Een tijdslijn geeft een overzicht van het werk en van het drukke en interessante leven van de architect: zowel het professionele als het persoonlijke komt aan bod. Zoals Sam van Embden, met wie Van Tijen in 1961 de campus van de Universiteit Twente ontwierp, ooit schreef, was hij ‘in hoge mate gedreven, maar voor velen ook een drijver, die voor enkelen niet goed te verdragen was’. Van Tijen was in de jaren dertig de grondlegger van Kokon, een bureau – gevestigd in Maaskants Groothandelsgebouw – dat nog steeds actief is en ‘wonen tot geluk maken’ als mission statement draagt, hoewel het onduidelijk blijft hoe dat precies tot stand moet worden gebracht. Enkele tekeningen uit het archief van het architectenbureau Kokon worden aangevuld met materiaal uit het gemeentearchief van Vlaardingen en uit het bezit van de familie van de architecten.

Een tentoonstelling waarin getracht wordt de achterliggende motieven van architecten en de ontstaansgeschiedenis van gebouwen naar voren te brengen, is een verademing. Wat vooral blijkt, is dat de Nederlandse politiek op meerdere fronten tekortschiet als het aankomt op architectuur en stedenbouw. Van Tijen liet zien dat het individuele bouwwerk van minder belang is dan de context en de samenleving waarin het geplaatst wordt. Hij heeft in vele steden gebouwen mogen neerzetten die opvallen zonder direct in het oog te springen door grilligheid of bizarre oplossingen. Gelijktijdig met de opening van de tentoonstelling in Museum Vlaardingen werd in het Nieuwe Instituut in Rotterdam een nieuw boek gepresenteerd over Van Tijen, met dezelfde titel als de expo. Het werd uitgegeven door de stichting BONAS, binnen de reeks ‘Biografieën en Oeuvrecatalogi van Nederlandse Architecten en Stedenbouwkundigen’, en samengesteld door Jolinda van der Born-Kok, André van Deursen en Jeroen Moerman. De presentatie was de enige parallelle activiteit, georganiseerd door het Rotterdamse instituut dat zo bijzonder weinig aandacht voor de Nederlandse architectuur en stedenbouw betoont. Net als de tentoonstelling laat het boek zien hoe verrassend rijk het oeuvre van Van Tijen is, en in welke mate hij Nederland mee vorm heeft gegeven. Het zal velen onbekend zijn dat ook de studentenflats in Utrecht, met de in verschillende kleuren geschilderde balkonbanden – het Tuindorp West-Complex (1973), goed te bekijken vanuit de trein naar Amersfoort – mee door hem ontworpen zijn.

 

• Wonen tot geluk maken. Willem van Tijen en de wederopbouw van Vlaardingen, tot 13 april, Museum Vlaardingen, Westhavenkade 54.