width and height should be displayed here dynamically

Worlding Ecologies

RADIUS. Centrum voor Hedendaagse Kunst en Ecologie, Delft, 2022

In zijn denken over ecologie herinnert Bruno Latour er geregeld aan dat feiten op zich – zoals ‘de aarde warmt op’ – zelden aanzetten tot actie. Het is een onderscheid dat aansluit bij een klassiek filosofisch probleem: kennis leidt niet automatisch tot handelingsbereidheid. Pas wanneer wetenschappelijke observaties betekenis krijgen en ons persoonlijk raken, komen we in beweging. Latours pleidooi om te denken in termen van matters of concern in plaats van matters of fact vormt de vruchtbare grond voor het idee dat juist de kunsten, als een domein van affectie, een cruciale rol spelen in het tot stand brengen van engagement rond ecologische problemen. Die overtuiging, samen met de oproep tot betrokkenheid en situering, vormt de grondtoon van Worlding Ecologies.

Samengesteld door Niekolaas Johannes Lekkerkerk en Eva Burgering, fungeert het boek als discursief verlengstuk van het tentoonstellingsprogramma van RADIUS, de Delftse kunstinstelling waarvan Lekkerkerk oprichter en curator is. Vanuit die context presenteert de uitgave zich als een intentieverklaring voor ‘intersectioneel ecologisch’ denken en cureren, een begrip dat voortbouwt op de feministische politieke ecologie en dat T.J. Demos in de bundel uitwerkt als een manier van denken en handelen die de klimaatcrisis verbindt met sociale, economische en koloniale structuren.

De redacteuren stellen dat kunstenaars en denkers een sleutelrol spelen in het bevragen en hervormen van het narratief rond ecologische teloorgang. Niet door pasklare oplossingen te bieden, maar door vragen te stellen, alternatieve perspectieven te openen en nieuwe vormen van betrokkenheid te verkennen. Zo draagt kunst bij tot een ecologie van verbeelding en verantwoordelijkheid – een poging tot worlding die vertrekt vanuit de plaatsgebonden context waar kunst, wetenschap en activisme elkaar ontmoeten. Tegenover uitbuiting en de overtuiging dat de mens uitzonderlijk is, stelt de bundel een beweging voor in de richting van toegepast, herstellend, regeneratief, fantasierijk en proportioneel denken. De benadering wil speculatief en programmatisch zijn, met als doel ons handelen te veranderen.

De publicatie is thematisch opgebouwd. Het eerste deel behandelt de epistemische en esthetische voorwaarden van klimaatbewustzijn. Het volgende deel gaat over de rol van kunst binnen het klimaatactivisme, en tot slot komen de institutionele kaders aan bod waarbinnen zulke praktijken plaatsvinden. Met dat laatste hoofdstuk wil Worlding Ecologiesniet enkel reflecteren op kunstpraktijken, maar ook functioneren als institutioneel zelfonderzoek. Hoe kan een kunstinstelling tegelijk een platform zijn voor systeemkritiek én zichzelf bevragen als medevormgever van discours en infrastructuur? Die reflexieve houding is prijzenswaardig, maar, zoals Eva Burgering opmerkt, ook precair. Instellingen bewegen binnen neoliberale structuren waarin kunst uiteindelijk ook als handelswaar geldt, terwijl van hen wordt verwacht dat ze kunstenaars duurzame werkcondities bieden. De verwachtingen zijn hoog, de speelruimte is beperkt door beleid en marktlogica. Burgering pleit voor een herdefiniëring van wat een kunstinstelling mag zijn: naast blockbustersmoet er ruimte zijn voor experiment en mislukking, en moet de nadruk verschuiven van competitie naar samenwerking – structureel én beleidsmatig.

Taalgebruik speelt in deze uitgave een hoofdrol. Naast de ideeën van Latour duiken geregeld begrippen op van auteurs als Donna Haraway, Gilles Deleuze en Félix Guattari, Timothy Morton en vele anderen. Dat het filosofische en retorische register zo’n dominante rol speelt, is wel en niet verrassend. De kunsten zijn zeker sinds de jaren tachtig sterk theoretisch georiënteerd, en ook ecologisch denken is in hoge mate door filosofie gevormd. De inventieve inzet van begrippen kan in veel gevallen verhelderend werken, maar onder de opstapeling van concepten dreigt de esthetisering van engagement – betrokkenheid krijgt dan vooral de vorm van conceptuele verfijning. Het is precies dat risico waarop het boek inzet: de noodzaak van matters of concern. Er wordt een verschuiving gezocht naar vormen van denken en spreken die ons niet alleen intellectueel prikkelen, maar juist affectief raken en actie stimuleren. Kunstpraktijken kunnen een taal ontwikkelen die niet blijft hangen in abstractie, maar die ons ‘treft’ als handelende wezens. Blijft de vraag uiteindelijk niet of kunst leunt op dit vocabulaire om overtuigend te zijn, of wordt juist het discours zonder de kunstwerken betekenisloos?

De programmatische openingsbijdrage van Lekkerkerk is veelzeggend en leest als een curatorieel manifest, zowel voor RADIUS als voor de publicatie. De tekst wemelt van de verwijzingen, vaak naar begrippen die elders in de bundel concreter worden. Omdat die verbanden niet altijd meteen zichtbaar zijn, blijft de tekst soms dicht en abstract. Wanneer Lekkerkerk stelt dat kunstenaars onmisbaar zijn voor het verbeelden van alternatieve wereldbeelden, blijft onbepaald wat deze ‘artistieke articulatie’ inhoudt. Dat lijkt vanzelfsprekend, want het boek bepleit geen louter illustratieve kunst. Toch lijkt de verbeelding die wordt aangemoedigd sterk afhankelijk van theoretische kaders. De vraag is dan hoe een kunstenaar een werkelijk kritisch discours kan openen, in plaats van zich te schikken naar bestaande ideeën door die slechts in een andere beeldtaal te herhalen.

Daarmee raakt de tekst bovendien aan een spanning die in het hele boek zit. Heeft kunst een discursieve rol – narratieven vormgeven – of een affectieve rol – ontvankelijk maken voor realiteiten? Zijn die rollen verenigbaar? De posities lijken elkaar net zo goed te kunnen versterken als uit te sluiten. Welke verbeelding kan ‘ongedachte’ werelden oproepen, wanneer de horizon al door theorie is afgebakend? Misschien ligt de politieke kracht van kunst niet in het beter verwoorden van problemen of in het bevestigen van een woordenschat, maar juist in momenten waarop ze zich aan die logica onttrekt en dus niet volledig kan worden gelegitimeerd.

Toch is Worlding Ecologies niet eenduidig. De bijdragen van onder anderen Lisa Doeland, Sami Hammana, Chus Martínez en Taru Elfving voegen lagen toe die het programmatische overstijgen. Sommige teksten zijn reflectief, andere informatief of persoonlijk. Die veelheid laat zien dat ecologisch denken zich niet laat reduceren tot één vocabulaire of lineaire strategie. De vraag blijft tot wie de bundel zich richt. Is er inderdaad sprake van systeemkritiek, wordt er geprobeerd de taal binnen het systeem te verfijnen, of wil een instelling – RADIUS – hiermee een plaats in het veld markeren? Is het een teken van naïviteit dat het boek de spanningen waarin het opereert benoemt zonder ze op te lossen, of eerder van de onvermijdelijke tegenstrijdigheden waaruit deze publicatie is ontstaan?

 

Niekolaas Johannes Lekkerkerk, Eva Burgering (red.), Worlding Ecologies, Amsterdam/Delft, Valiz, 2024, ISBN 9789493246348.