width and height should be displayed here dynamically

You Can Tell a Book by its Cover (Lawrence Weiner). Rémy Zaugg

Een foto van Jan Kempenaers, geschoten in 2000, is een heel boek waard. Dat het beeld de cover heeft gehaald van een recent boek over Rémy Zaugg (1943-2005) is slechts een eerste bewijs. De even beredeneerde als veelgelaagde foto is in de eerste plaats een bijzonder geslaagde registratie van een werk van de Zwitserse kunstenaar. Een monumentaal gebouw aan het Sint-Jansvliet in Antwerpen, door stadsbouwmeester Emiel Van Haverbeke in 1933 opgeleverd, verleent toegang tot de Sint-Annatunnel onder de Schelde – de ‘voetgangerstunnel’. Op de strenge art-decogevel heeft Zaugg een tekstwerk aangebracht als onderdeel van de door Moritz Küng samengestelde expo Orbis Terrarum. Werelden van verbeelding (cartografie en hedendaagse kunst). Het zijn slechts zeven woorden, uitgevoerd in wit acrylglas, waarachter verlichting is aangebracht. Wanneer Kempenaers het gebouw en het werk van Zaugg in het vizier neemt, valt de avond en branden de lampen. Op het boekomslag zuigen de woorden, in het font Univers extra bold, alle aandacht naar zich toe. Zeven Nederlandse woorden staan vooraan op een voor het overige in het Duits en het Engels gestelde pil van bijna vijfhonderd bladzijden: MAAR IK/DE WERELD/IK ZIE/JOU.

Rémy Zaugg koestert een dubbele ambitie met dit tekstwerk. Als deelnemer aan Orbis Terrarum wil hij in de eerste plaats de verhouding tussen mens en wereld in vraag stellen. Op dramatische wijze worden de rollen omgekeerd: niet de mens aanschouwt de wereld, de wereld kijkt naar de mens; de wereld wordt opgevoerd als een subject dat de mens herleidt tot object – iets dat bekeken kan worden. De wereld is een fotograaf die alles objectiveert wat voor zijn lens komt. Het tekstwerk kan ook worden gezien als de seculiere variant van ‘God ziet mij’. De wereld ziet je, let op wat je doet. Doe het goede! Zaugg toont zich een waar moralist, maar hij roept niet zomaar met opgestoken vinger op tot ethiek. Hij brengt ook een warme boodschap. MAAR IK/DE WERELD/IK ZIE/JOU is niet per toeval op het statige gebouw terechtgekomen. Dat het naar de tunnel leidt die de rechter- met de linkeroever verbindt, is van wezenlijk belang. Zaugg ziet het gebouw, en bij uitbreiding het Sint-Jansvliet, als een ‘besondere Ort’, een ‘bijzondere plek’. Er wordt een andere plek, aan de overkant van de Schelde, door opgeroepen. Het tekstwerk signaleert dat twee werelden bij elkaar kunnen worden gebracht. Zaugg was overigens niet aan zijn proefstuk toe. Voorheen bracht hij ook op bruggen in Hamburg en Arnhem tekstwerken in wit acrylglas aan. Op de Nelson Mandelabrug in Arnhem staat bijvoorbeeld: HUIZEN – WIND – DE STROOM – DE VERTE – DE UTOPIE – INDONESIE – DE BOTEN – DE ZEE – BLAUWE LUCHT. Het is minder bezwerend of dwingend dan in Antwerpen, maar het woord ‘Indonesië’ roept opnieuw op tot moreel besef. Ook in Arnhem zag hij de brug bij uitstek als verbindend bouwwerk, als een kans om door de Rijn gescheiden stadsdelen op elkaar te betrekken. Het was zelfs een onverholen oproep om de rechteroever te ontwikkelen tot een zone die gelijkwaardig zou zijn aan de Arnhemse binnenstad op de linkeroever. Zaugg is een humanistische zorgverlener.

Rémy Zaugg. Der besondere Ort/The Particular Place, samengesteld door Eva Schmidt, bestaat voornamelijk uit essays over allerlei (aspecten van) werken van de Zwitserse kunstenaar en enkele gesprekken met en tussen personen die hem goed hebben gekend. MAAR IK/DE WERELD/IK ZIE/JOU vormt als het ware de rode draad, zoals ‘God ziet mij’ nog maar een halve eeuw geleden overal opdook in huiskamers en openbare gebouwen. Voortdurend wordt de lezer erop gewezen dat de wereld hem of haar ziet, al vanaf de eerste tekst, over projecten in Bazel. In 1997 ging de kunstenaar in op de uitnodiging van Peter Pakesch, toenmalig directeur van de Kunsthalle Basel, om een werk te realiseren op een functieloos en verwaarloosd terrein tussen de Elisabethenkirche en de Kunsthalle. Op een bruine muur, onderdeel van een installatie van Günther Förg, schilderde Zaugg dezelfde zeven woorden met wat er was overgebleven van de door Förg gekozen bruine verf, die hij een beetje mengde met paars-blauwe kleurstof. Over zijn interventie stelde de kunstenaar in een korte tekst, vreemd genoeg tweehonderd bladzijden verderop in het boek afgedrukt: ‘ABER ICH/DIE WELT/ICH SEHE/DICH zal een bewuste en actieve wereld laten zien. Op welke plek kan de subjectgeworden wereld spreken tot de mens die schijnbaar object is geworden, tenzij op een plek waar niemand zich heeft gevestigd, waar niemand positie heeft ingenomen en waar zich geen enkel zelfbewustzijn affirmeert.’ De uitvoering van het werk bij de Kunsthalle maakt ook duidelijk dat Zaugg een bijzondere interesse had voor perceptie. Hij speelde met de grenzen van de waarneming door met bruin-paars-blauwe verf te schilderen op een bruine achtergrond. Wie niet wist dat er iets was toegevoegd aan Förgs installatie, kon er achteloos aan voorbijlopen.

Wanneer architecten Jacques Herzog en Pierre de Meuron, met wie Zaugg veelvuldig projecten verwezenlijkte, hem in 1995 benaderden om een tentoonstelling te concipiëren in het Centre Pompidou, kwam de kunstenaar-curator met een radicaal puriteins voorstel. Hij koos voor een chronologische ordening, van het vroegste tot het laatste project van Herzog & de Meuron. Alle plannen, schetsen, foto’s en video’s werden op tafels gepresenteerd, in rijen keurig achter elkaar. Zaugg stond een volledig ahiërarchische aanpak voor: aan woonblokken voor studenten in Dijon werd evenveel aandacht besteed als aan de verbouwing van Tate Modern in Londen. De expositie omvatte slechts twaalf maquettes, ook op tafels gezet. In zijn essay over de tentoonstelling maakt Jean-Christophe Royoux de vergelijking met een klaslokaal of met de lijnen op een pagina: ‘architecturale performance was geheel afwezig’. Zaugg nam wel enkele kunstwerken op in de expo: drie grote foto’s van Thomas Ruff en drie schilderijen van hemzelf, waaronder BUT I/WORLD/I SEE/YOU. Streng en ascetisch bekijkt de wereld wat Herzog & de Meuron ontworpen hebben.

De titel van de bijdrage van Corinne Diserens is niets minder dan hetzelfde tekstwerk; het onderwerp is de door haar samengestelde expo Time and Tide. The Tyne International Exhibition of Contemporary Art (1993). Zaugg wou een werk realiseren in en op een iconisch gebouw, een depot uit 1902 in Newcastle upon Tyne. Hij wou schilderijen tentoonstellen en de imposante architectuur, de stad en het landschap middels ingrepen op elkaar betrekken. Het project bleek te ambitieus, werd met een jaar uitgesteld en vervolgens afgevoerd. Bij Diserens’ essay, dat voornamelijk bestaat uit citaten of parafrases van Zauggs tekst over het project, is BUT I/WORLD/I SEE/YOU afgebeeld. Het wekt de suggestie dat dit tekstschilderij zou zijn aangebracht op de enige blinde muur van de voormalige opslagplaats. In het concept voor Time and Tide speelde die muur alleszins een cruciale rol: enerzijds zag Zaugg het vlak als ‘een gezicht’ dat Newcastle upon Tyne frontaal aankijkt, anderzijds als een projectiescherm voor de stedelingen.

Bij de tekst ‘The second view’ van Christoph Doswald, over interventies in de openbare ruimte, staat een foto van een voorstel – opnieuw dezelfde zeven woorden – voor een gebouw waarin het Zwitserse ministerie van Buitenlandse Zaken zijn intrek zou nemen. De kunstenaar wilde het werk op de gevel aanbrengen, maar kreeg geen groen licht. In de bijzonder gulle beeldkatern, die om en bij 125 bladzijden telt, duikt IK/DE WERELD nog verschillende malen op. In 1994 werd het werk geschilderd op een blinde gevel tegenover de galerie Barbara Gross waar hij exposeerde. Zaugg realiseerde ook een zeefdruk met de zeven woorden, en hij wilde het tekstwerk op een muur van het Kröller Müller Museum exposeren – in niet minder dan 24 talen – naar aanleiding van zijn tentoonstelling in Otterlo in 1996. Het plan bleef steken in de ontwerpfase. Van het Neues Museum in Neurenberg, gebouwd tussen 1997 en 2000, kreeg de kunstenaar wel toestemming om het werk te integreren. In 2000 belandde de woordgroep zoals gezegd op de toegangspoort tot de Sint-Annatunnel. Vijf jaar later, vlak voor zijn overlijden, gaf Zaugg het werk in permanente bruikleen aan deSingel, waar Moritz Küng als curator werkte. IK/DE WERELD kan nog steeds worden bewonderd in de binnentuin van het Antwerpse kunstencentrum.

Schilderij, muurschildering, installatie, multipel, IK/DE WERELD is het allemaal. Tegenover een galerie, op de entree van een tunnel, op de gevel van een ministerie, op een museum of nauwelijks waarneembaar, het werk kan op vele en erg verschillende plaatsen of manieren worden opgesteld en op verscheidene manieren worden geïnterpreteerd, als verbindingsteken, als oproep tot moraliteit of als aansporing om kritisch te kijken, zoals in de expo over Herzog & de Meuron. Ook naar de herhaalde inzet van het werk moet echter scherp gekeken worden, en dat kan dankzij de teksten van de kunstenaar zelf. In een voorstudie voor een interventie bij de verbouwing van een administratief gebouw in Pantin tot het Centre National de la Danse, beschreef Zaugg in 2000 zijn methode. Vreemd genoeg vermomde hij zich als vrouw: ‘Welke houding neemt ze aan als ze ingrijpt in een bepaalde architectuur of plek? Welke methode past ze toe? Deze kunstenaar gooit vooroordelen en veronderstellingen overboord, ze brengt geen kant-en-klare oplossingen aan die eerder in een andere context zijn ontwikkeld, in de studio of waar dan ook ter wereld. Afgezien van haar professionaliteit, haar kennis en haar vaardigheden, kijkt ze naar de plek met de grote ogen van een pasgeboren kind, alsof ze de wereld aan het ontdekken is en er voor het eerst over nadenkt.’ De contradictie tussen deze plechtige beloften en de case van MAAR IK/DE WERELD/IK ZIE/JOU is te groot voor woorden. Het tekstwerk, in het atelier bedacht en gestockeerd, wordt toch op alle mogelijke plaatsen en in tal van contexten ingezet.

Het is niet het enige probleem van Zauggs praktijk als kunstenaar, curator, architect en stedenbouwkundige. Voor Sonsbeek 93 werkte hij een project uit voor twee bruggen, de reeds vermelde Arnhemse Nelson Mandelabrug en de John Frostbrug, enkele honderden meters verderop. Zaugg ontwikkelde een totaalconcept, en zou ook op de John Frostbrug woorden aanbrengen. Het project, dat niet alleen beide oevers maar ook beide bruggen dichter bij elkaar zou brengen, bleek te duur. De kunstenaar stelde zich tevreden met een halve oplossing. Voor de ingrepen in het ministerie van Buitenlandse Zaken in Bern werkte hij een omvangrijk programma uit. Naast het gevelwerk deed hij voorstellen voor liftkokers en gangen. Christoph Doswald schrijft: ‘De kunstenaar ging resoluut om met het werkveld van het toekomstige gebouw, de relatie met Zwitserland en het buitenland (en vice versa) en de veelgelaagde thema’s die ermee gepaard gaan.’ Tijdens de constructiewerken werd evenwel beslist dat het bureau van Informatietechnologie en Telecommunicatie zich in het gebouw zou vestigen. Doswald parafraseert Zaugg, die gesteld zou hebben dat het werk ‘zijn plaats had verloren’ en ‘zijn raison d’être’. Toch trok hij zich niet terug als opdrachtnemer. Simon Baur bespreekt een werk voor het rijksarchief in Bazel: grote betonnen tegels waarin woorden in metaal zijn ingewerkt, vormen het looppad naar de ingang. Eén woord keert voortdurend terug, ‘wird’ – ‘wordt’: een archief is een instituut dat evenzeer de toekomst als het verleden borgt. Baur vermeldt dat er plannen zijn om het rijksarchief te verhuizen. Wat moet er dan met Zauggs werk gebeuren? Blijft het waar het is, dan verliest het zijn bestaansreden; verhuist het mee, dan is het niet meer site specific. Het is een keuze tussen de pest en de cholera, maar Baur spreekt zich ondubbelzinnig uit voor de tweede optie.

Precies omdat Zaugg zich soms als ethicus heeft gepositioneerd, en mede omdat hij in haast al zijn teksten extreem precieze analyses en radicale oplossingen heeft geformuleerd, dreigt vergeten te worden dat hij een pragmaticus was. Zijn interventie bij de Kunsthalle Basel in 1997 is het sprekendste voorbeeld: aan de installatie van Förg wijzigt hij haast niets, en dat hij met zijn ingreep de rommelige niet-plaats tot een besondere Ort heeft getransformeerd, kan onmogelijk worden beweerd. Wanneer Jan Kempenaers in 2000 voor het gebouw bij het Sint-Jansvliet stond, moet hij hetzelfde hebben gedacht. Aan de kadrering valt op dat het gebouw niet volledig frontaal is vastgelegd. De lens staat loodrecht op een telefooncabine, stadsmeubilair waar Zaugg van gruwde, maar die hij niet zomaar kon (laten) verwijderen. In de cel van Belgacom bevindt zich een man, gehuld in een blauwe korte broek en een wit T-shirt. Voor het art-decogebouw staat een rode auto geparkeerd. De elektriciteitskasten zijn clandestien beplakt met affiches. Op een poster is het woord ‘kozzmozz’ leesbaar – een ironische knipoog naar Orbis Terrarum? Uiterst links brandt een lichtbox, op de gevel van een drankgelegenheid waar MAES wordt geschonken. Kempenaers gunt Zauggs werk het middelpunt van de foto, maar heeft evenzeer oog voor de onverschillige wereld die naar de kunst kijkt.

 

• Eva Schmidt (red.), Rémy Zaugg. Der besondere Ort/The Particular Place, Snoeck, Keulen, 2022, ISBN 9783864423673.