width and height should be displayed here dynamically

Zelfhaat en overmoed. 19e architectuurbiënnale in Venetië

Het eerste beeld in de catalogus van Intelligens. Natural. Artificial. Collective, de negentiende architectuurbiënnale van Venetië, is een diagram getiteld ‘Curatorial synapses’. Links staan de uitgangspunten: Space for Ideas en Other. Van daaruit vertrekken ragfijne lijntjes naar een kolom die onder het motto Diversity begrippen opsomt als Insights from the Global South, Female Leadership, Transnational, Refugee Perspective, LGBTQ Leadership, Multicultural Perspective,Under 35 Years Old, Student Leadership en Disability Perspective. Het is een opsomming die opduikt in veel agenda’s, hoewel Neocolonialism ontbreekt. Dat is opmerkelijk, want sinds Giorgia Meloni haar vertrouweling Pietrangelo Buttafuoco eind 2023 aanstelde als directeur van de biënnale, was te verwachten dat de organisatie zulke thema’s naar de coulissen zou verwijzen. In een volgende kolom verschijnen onder de hoofding Project Type alle gebruikte media: Exhibition, AV/VR Experience, Panel or Event, Image or Drawing, enzovoort. De kolom daarnaast is een lange lijst Keywords, gaande van Digital over Education tot Solidarity. De laatste kolom herhaalt de basisbegrippen uit de titel, onder de hoofding Intelligence.

Het spel van lijntjes lijkt inderdaad op een neuronaal netwerk met de begrippen als synapsen. Dat beeld is slim gekozen. Curator Carlo Ratti (1971), ingenieur-architect, wil in zijn tentoonstelling de vele vormen van intelligentie, digitaal of menselijk, zodanig op elkaar laten inwerken dat ze een nieuwe, circulaire en nature-positive ontwerppraktijk tot stand brengen of minstens voorafbeelden. Het nieuwe wereldomspannende neuronale netwerk is zo intelligent dat alle misvattingen en dwalingen in onze manier van bouwen en leven erdoor worden rechtgezet.

Toevallig opende gelijktijdig met de architectuurbiënnale in de Fondazione Prada in Venetië de tentoonstelling Diagrams, samengesteld door AMO/Rem Koolhaas. Een diagram, zo stelt de toelichting op die expo, ‘dient didactische (verklarende) of suggestieve (overtuigende) doeleinden’. Het diagram in de catalogus van de biënnale is duidelijk van de tweede soort. Het wil overtuigen. Ratti betoogt, nogal veralgemenend, dat de bouwindustrie de grote schuldige is in alles wat fout gaat – verantwoordelijk voor grofweg veertig procent van de materiaalverkwisting, voor luchtvervuiling en voor de vernieling van natuurlijke diversiteit – en daarom naar de catastrofe leidt. Architectuur kan volgens hem niet langer als vanouds een ‘mitigerende’ taak opnemen door mensen te beschermen tegen een vijandig klimaat. Architecten moeten zichzelf en hun discipline aanpassen en de mensheid voorbereiden op andere klimaat- en leefomstandigheden, door intelligenter dan voorheen om te springen met middelen en context.

Opmerkelijk is dat er nauwelijks een architecturaal begrip in het diagram van de curator voorkomt, alsof de ‘nieuwe’ architectuur als vanzelf zal voortkomen uit de levensvormen die ontstaan uit deze synapsen. Een determinerende rol spelen in de opbouw van een nieuwe samenleving, zoals de modernisten nastreefden, is voor architectuur niet meer weggelegd – al was dat natuurlijk een vorm van zelfoverschatting. ‘Door de dreigende klimaatcatastrofe is het tijd om de architectuur te reconstrueren,’ zo klinkt het in de toelichting bij de tentoonstelling, ‘te beginnen met de bouwstenen van het leven zelf.’ Daartoe moeten zoveel mogelijk disciplines worden aangesproken. Ratti gaat er prat op dat zijn open calleen enorm aantal voorstellen opleverde. Nooit werden volgens hem meer bijdragen verzameld op één architectuurbiënnale. De gevolgen zijn aanzienlijk. Het aanbod aan ideeën is eerder onoverzichtelijk dan groot, ondanks een toch weer binaire poging om orde te scheppen met de categorieën Natural en Artificial en, als derde, Collective.

Het is onmogelijk om binnen een bezoek met een realistische tijdsduur de beoogde verbindingen te leggen, zodat meteen onopgemerkt blijft dat de curator dat zelf al te weinig deed. Niet alleen is de informatie summier, elke bijdrage is bovendien een gesloten propositie: een onderzoek, ontwerp of visie zonder context. De voorstellen overlappen vaak, maar worden niet zo gepresenteerd dat uit verschillen of gelijkenissen inzichten ontstaan, vooral niet als de bijdragen elkaar tegenspreken. Toch volgen de toelichtingen een vast stramien, door te openen met een mengvorm van geloofs- en schuldbelijdenis: ja, het gaat slechter en slechter, en ja, wij zijn zelf verantwoordelijk, maar we gaan het beter doen. Daarop volgt een moment van hybris: aan een doorgaans partiële remedie, een lokale oplossing of methodiek, worden herstellende krachten toegedicht, als er al geen ‘poëtische’ visioenen aan worden ontleend.

Inzichten komen enigszins binnen bereik dankzij de essays in de catalogus. Bij aandachtige lezing blijkt echter dat Ratti ook daar de auteurs hun gang liet gaan. Het resultaat is een lukraak samengestelde reader die een algeheel gebrek aan coherentie aan het licht brengt, net als de afwezigheid van een scherpe vraag of van helder inzicht in de toekomstige rol van architecten. Een nieuw evangelie wordt beloofd, maar wat wordt aangereikt, is een bizarre mengeling van zelfhaat en zelfoverschatting.

Ook de contouren van een door nieuwe technieken en middelen aangesterkte praktijk tekenen zich niet af. Als het niet langer de tekening is (in de ruimste zin van het woord) die bepaalt dat iets als ‘architectuur’ begrepen kan worden, wat komt er dan in de plaats? Symbiose met, of inpluggen op ‘de natuur’? Het is een begrip dat merkwaardig nonchalant gehanteerd wordt, al wordt het vaak vervangen door het etiket ‘niet-humane wezens’. Maar waar blijft de culturele rol van de architectuur? Wat doet architectuur behalve processen begeleiden? De vraag welk onderwijs zou passen bij deze nieuwe architectuur komt niet eens aan bod, hoewel het op scholen is dat diverse visies getest worden en gestalte krijgen. Werkelijk verbijsterend is dat er nauwelijks gesproken wordt over de enorme middelen en budgetten die vereist zijn om tot een ‘andere’, klimaatadaptieve en ‘intelligente’ vorm van architectuur en stedenbouw te komen, noch over de vraag wat daar politiek en sociaal de gevolgen van kunnen zijn. Stilaan wordt duidelijk waarom Ratti zijn gang mocht gaan van Buttafuoco: door over kernvragen heen te schaatsen, heeft deze tentoonstelling maatschappelijk geen impact.

Intelligens. Natural. Artificial. Collective opent nochtans met twee verbluffende beelden. In de eerste, aardedonkere zaal is het drukkend heet en klinkt doordringend gezoem. Een plas water in het midden reflecteert het plafond. Meteen blijkt dat een enorme groep airco’s het lawaai, de hitte en de plas water veroorzaakt. Deze installatie van Transsolar, Bilge Kobas, Daniel A. Barber en Sonia Seneviratne, getiteld Terms and Conditions, weerspiegelt treffend de waanzin van een cultuur die klimaatonrust technologisch naar de achterkant van het bestaan verbant. In de tweede ruimte blokt The Other Side of the Hill, een zeer hoge, halfcirkelvormige, steil oplopende wand van biocementblokken, het zicht op de Corderie af. De steile helling representeert de groeicurve van de wereldbevolking tot ongeveer 2100. Aan de achterzijde toont een grotachtige, naar onderen uitlopende berg mosachtig materiaal de even snelle instorting, eens voorbij dat punt. Het groenige schuim stelt een wereld voor waarin bacteriële organisatievormen een model worden voor samenlevingsvormen tussen de mens en niet-humane levensvormen. In de catalogus stellen de makers van The Other Side of the Hill, Beatriz Colomina, Roberto Kolter, Patricia Urquiola, Geoffrey West en Mark Wigley: ‘De installatie reikt naar een alternatieve ethiek, naar een transcalaire, trans-species, collaborative plasticity, die zelf alleen maar intelligentie is.’ Het wekt veel vragen op, hoe imposant de installatie ook is. Het lijkt vooral een symbolische weergave van een idee, steunend op de fantasmagorie van sciencefiction. De gelijkenis met de theorieën van auteur Jeff VanderMeer is bijvoorbeeld treffend, maar een argumentatie voor hun stelling geven Colomina en co niet.

‘Natural’, het eerste deel van de tentoonstelling, bouwt voort op hetzelfde idee. Volgens de catalogustekst van Antoine Picon hebben we altijd al lessen getrokken uit de natuur: we ontleenden er vormen en technologische principes of inzichten in harmonische vormgeving aan. Tegelijkertijd werd technologie ingezet als een (extractieve) operatie op de niet-menselijke wereld. Volgens Picon hebben we het punt bereikt waarop technologie zich moet ontwikkelen als een symbiotisch verlengstuk van natuurlijke processen. Het gaat er dus niet om gebouwen vol te hangen met planten, maar om fundamentele integratie na te streven.

Daarvan zijn een aantal interessante voorbeelden te zien. Kengo Kuma toont met Domino 3.0 hoe verhoogde rekencapaciteit toelaat om ontwortelde bomen die na storm Vaia in 2018 overbleven, opnieuw samen te stellen tot dragende structuren. De titel verwijst naar Maison Dom-ino van Le Corbusier, een principe dat berustte op gestandaardiseerde elementen. Bij Kuma ontstaan daarentegen telkens weer unieke configuraties. Architecture as Trees/Trees as Architecture, een bijdrage gemaakt door het bureau OLA samen met een afdeling van de TU München, gaat nog een stap verder door bomen zo te laten groeien dat ze met staalbuizen een stabiele structuur vormen. Necto, een installatie van Mariana Popescu en TheGreenEyl (SO-IL), toont hoe met natuurlijke materialen indrukwekkende tentconstructies opgebouwd worden die Frei Otto naar de kroon steken. Impermanences Tractatus van New Territories_S/he_F.Roche plaatst daar sombere kanttekeningen bij, met even geraffineerde membraanstructuren van kwaadaardige algen. Toch is architecturale pyrotechniek geen vereiste: kleinere installaties geven aan dat bescheiden innovatieve technieken, net als aloude bouwwijzen zoals koele marmervloeren, al heel wat doen wat betreft klimaatadaptatie. Peter Pichler Architecture verwijst zelfs onbeschroomd naar voorouderlijke bouwwijzen, en beroept zich op Abbé Laugier.

Het kan dus twee kanten op. Of drie. Want in weerwil van Picons afwijzing van ‘planten op gebouwen’ wordt ook de lof geprezen van ACROS Fukuoka, een gigantisch cultuurcomplex in Fukuoka ontworpen door Emilio Ambasz, dat al in 1995 de deuren opende en dat volledig met bomen beplant is. Clima Realignment is dan weer een studie door Roofscapes Studio over de vergroening van Parijse gebouwen uit de tijd van Hausmann om hitte-eilanden tegen te gaan. Uiteraard is dat zinvol, maar het is een mitigatietechniek, en volgens Picon en Ratti volstaat dat niet langer. De Flotta Alberi van Bauhaus Earth zijn pas echt potsierlijk: drijvende bomeneilandjes op het Canal Grande in Venetië met een verondersteld adaptieve impact. Idem voor Le Nouvel KLCC van Jean Nouvel Ateliers: torens in het businessdistrict van Kuala Lumpur laten overwoekeren door planten neigt naar greenwashing.

Ensamble Studio reikt een poëtisch moment aan met Sun Stone: een zwevende, van binnenuit verlichte rots die een versmelting van aarde en zon voorstelt. Het is een schoolvoorbeeld van uitleggerige, tautologische pseudokunst, van een even grote banaliteit als Nature Trilogy van Li Hu en Huang Wenjing: promotiearchitectuur voor de superrijken. Organische vormen in beton zouden de bewoners volgens de aloude leer van het taoïsme in harmonie met de natuur laten leven. Ratti’s synapsen zijn hier niet op het appel. Hetzelfde geldt voor de tentoonstellingsarchitectuur, gebaseerd op een simplistische opvatting van een ‘andere’ architectuur: paneeltjes boordevol tekst en beelden, opgehangen aan door roest en ‘nieuwe levensvormen’ aangetaste staalprofielen. De betekenis van de projecten gaat vaak volkomen teloor. Recyparkvan 51N4E, voltooid in 2024, blijft bijvoorbeeld zonder de informatie op de website van het bureau onbegrijpelijk. Het is een zinvol project, dat ervoor pleit een recyclagepark een centrale plaats te geven in een woonwijk aan het Kanaal in Brussel, maar zonder voorkennis is dat op de biënnale nauwelijks te achterhalen.

Deze sectie van de tentoonstelling loopt als vanzelf uit in ‘Material Banks’, een overzicht van ‘nieuwe’ materialen, bijvoorbeeld biobased opgebouwd uit mycelium of uit gerecycleerde gebakken aarde. Zin en onzin lopen vaak in elkaar over. Eén installatie prijst eindeloos herbruikbare standaardelementen aan, alsof Rotor al niet jaren geleden aantoonde dat dergelijke systemen zelden hun belofte waarmaken. Elders wordt watergekoeld dubbel glas aangeprezen als oplossing voor oververhitting. Met minder glas bouwen is waarschijnlijk een te verregaande synaptische reflex.

Ook de volgende sectie, ‘Artificial’, over de zegeningen en gevaren van AI, lijdt onder een gebrek aan coherentie. Mario Carpo vraagt zich in de catalogus af hoe het beroep van architect zal evolueren wanneer machines even ‘goede’ ontwerpen produceren. Orit Halpern stelt de stekelige vraag wie smart cities financiert, hoe menselijke en niet-menselijke noden in balans te brengen zijn, en hoe het te rijmen valt met democratisch bestuur als systemen mensen dwingen zich aan data aan te passen, in plaats van na te denken over wat ze zelf willen. Van die pertinente vragen is in de tentoonstelling – een grabbelton van boeiende en minder boeiende, bekende en minder bekende, realistische en imaginaire onderzoeken en digitale systemen – weinig te merken. Co-Poiesis van Philip F. Yuan en Bin He toont hoe robotten hout van een verbrand bos bewerken en tegelijk leren dansen op ‘inheemse’ muziek. Een project van Gramazio Kohler, ETH Zürich, MESH en Studio Armin Linke simuleert hoe robots in de toekomst bouwwerken uitvoeren. Winy Maas en Federico Diaz voorspellen in Biotopia een uit zichzelf groeiende architectuur. Takashi Ikegami en Luc Steels onderzoeken of een robot zelfbewustzijn kan ontwikkelen.

De relevantste maar weinig spectaculaire bijdragen zijn te vinden in het derde deel, ‘Collective’. Vaak gaat het om concrete architectuur, ontworpen door architecten. Sterk is 10.000 Hours of Care van Lina Ghotmeh, een ontwerp voor ateliers van luxemerk Hermès in Normandië. Het is de eerste CO2-neutrale, energiepositieve fabriek in Frankrijk, gemaakt van bakstenen uit lokale klei. De titel verwijst naar een idee van Malcolm Gladwell: meesterschap in een ambacht vraagt 10.000 uur werk – ruwweg zes jaar dus. De ateliers zijn inderdaad een demonstratie van een vakmanschap dat je nog zelden ziet, en zeker niet in industriegebouwen. Dit gebouwde ontwerp is een pleidooi voor een werkelijk duurzame, zorgzame omgang met materialen, mensen en de natuurlijke context, maar het is ook onmiskenbaar architectuur: een werkstuk dat een emulatie is van eeuwenoude, zowel lokale als architectuurhistorische kennis, en een autonome vorm die de huidige bestemming als atelier van een luxemerk moeiteloos kan overleven. ‘De planeet’ wordt er niet door gered, maar er wordt wel een idee over ‘de wereld’ ontwikkeld.

De epiloog van de tentoonstelling, ‘Out’, logenstraft daarna alles wat in ‘Collective’ aan bod kwam. Dit deel exploreert de mogelijkheden om de aarde te verlaten voor pakweg Mars, als de grond ons letterlijk te heet onder de voeten wordt. Ook worden er voorstellen getoond voor een overlevingsarchitectuur als draagbare beschutting. Een voorstel voor een stad op Mars, leefbaar dankzij een beschermende koepel gevuld met water, een individueel drukpak of een datacentrum op de maan: het wordt zonder ironie voorgesteld als toekomstperspectief, met Oxyville, een compositie van Jean-Michel Jarre, als soundtrack. De biënnale wordt een beurs voor preppers of destructieve miljardairs. Om de klucht compleet te maken, wordt een Canal café geserveerd, een espresso gebrouwen met water uit de lagune. Met redders als Carlo Ratti heeft de aarde geen bedreigingen meer nodig.

Naar het voorbeeld van Rem Koolhaas in 2014, spoorde de curator de landenpaviljoenen aan om zijn thema uit te werken. Veel van de 65 deelnemende landen gingen akkoord, en hun voorstellen getuigen vaak van meer diepgang dan de hoofdtentoonstelling. Het Belgisch paviljoen gaat de uitdaging aan met een intrigerend idee. Building Biospheres van landschapsarchitect Bas Smets en neurobioloog Stefano Mancuso vertrekt vanuit de intuïtief onwaarschijnlijke gedachte dat planten, in het bijzonder bomen, een eigen agency hebben: ze kunnen omgevingscondities ‘lezen’ én sturen, met een voor mensen onvoorstelbare precisie. Voor bomen is dat levensnoodzakelijk, want zij kunnen niet weglopen als de omstandigheden tegenzitten. Met diverse systemen slagen ze erin hun omgeving zodanig te beïnvloeden dat ze beter gedijen.

In de catalogus spreekt Smets met diverse experts. Vooral de conversatie met Kathy Steppe en Dirk De Pauw is een eyeopener. Deze onderzoekers ontwikkelden methodes om het gedrag van bomen te monitoren met loggers die de variatie in stamomtrek en in het transport van sappen volgen. Ze stelden experimenteel vast dat bomen te ‘trainen’ vallen om gerichter en sneller suikers te produceren voor hun groei via fotosynthese. Het onderzoek toont aan dat bomen ‘lui’ worden door een CO2-rijk ‘dieet’, zoals in serres. Om bomen te trainen volstaat het om in te grijpen op omgevingsfactoren zoals watertoevoer, licht en ventilatie. Dat kan enorme gevolgen hebben voor de klimaatcontrole in gebouwen, doorgaans louter mechanisch georganiseerd door een combinatie van ventilatie, koeling, verwarming en isolatie. Als planten die gedijen bij een temperatuur van ongeveer 22 graden, een luchtvochtigheid van om en bij de 50 procent en een lichtsterkte van 300 tot 500 lux – omstandigheden waar ook mensen zich goed bij voelen – getraind worden om die omstandigheden te realiseren, in een gebouw, door sturing van licht, ventilatie en watertoevoer, kunnen ze de rol van mechanische airco overnemen. De energie die ze nodig hebben is een fractie van waar airco om vraagt.

De installatie in het Belgisch paviljoen neemt de proef op de som. Een terrarium met een zorgvuldige selectie van subtropische bomen en planten staat pal onder het daklicht van de centrale hal. In de annex toont een video in real time hoeveel licht, vocht en ventilatie de planten ‘vragen’ en ‘krijgen’ om het ideale klimaat op te wekken. Het is op deze locatie een enorme uitdaging, want het paviljoen warmt bij de minste zon ondraaglijk op. De crux van de installatie is echter vooral de paradigmashift, als een voorbeeld van de symbiose tussen technologie en ‘natuur’. Lisa De Visscher werd bovendien gevraagd om jonge ontwerpers te begeleiden om het principe van de Biosphere toe te passen. Panta (Stefaan Jamaer) ging aan het werk in het appartementsgebouw Pacific uit 1967 in Anderlecht, en zijn ingreep brengt een sociale, op de gemeenschap gerichte verandering teweeg in het gebouw. Elmēs (Thomas Mertens, Vinh Linh, Jochen Schamelhout) toont met een renovatieontwerp voor het iconische Glaverbel Building in Brussel dat het gebouw een tweede en beter leven kan krijgen als Biosphere. Twee duo’s, Steven en Lisa Mandelartz Schenk en Maud Gerard Goossens en Henri Uijtterhaegen, concentreerden zich op de praktische implementatie in verschillende klimaatzones en met diverse constructiemethodes.

Het Nederlandse paviljoen gaat over een thema dat Ratti aankondigde: LGBTQ Leadership. Curator Amanda Pinatih en social designer Gabriel Fontana stellen met A Space to Rethink Togetherness een alternatieve, queer vorm van sportbeoefening voor, in speciale sportcafés. Sport is een reflectie van normen die diep ingebed zijn in een samenleving, en die bepalen hoe sportfaciliteiten vorm krijgen. De vormgeving van het paviljoen maakt het punt echter niet waar. De jofele voorstellen voor alternatieve spelregels die de klassieke competitie in pakweg voetbal saboteren, lijken vooral op spelbederf. Hoe kan je spelen als de spelregels vertroebeld raken? Spel drijft op regels die de werkelijkheid tijdelijk tussen haakjes zetten. Ze kunnen zo een andere orde representeren, maar niet, zoals hier gesuggereerd, door regels op te heffen. Voorstellen voor alternatieve sportfaciliteiten, afgezien van een enigszins ironische bar, mankeren ook hier.

In het Scandinavische paviljoen van Sverre Fehn snijdt de gezamenlijke inzending van Finland, Noorwegen en Zweden een vergelijkbaar thema aan, maar dan strijdlustiger, door de modernistische standaardisering van de mens af te zetten tegen ‘afwijkende’ translichamen. De recalcitrante performances en installaties van Teo Ala-Ruona blijken een welgekomen antidotum voor het vaag humanistische discours van Ratti.

Recalcitrante stemmen zijn er ook elders. Het Oostenrijkse paviljoen krabt het vernis weg van het succesverhaal van de volkshuisvesting in Wenen, door erop te wijzen dat je ‘eigen volk’ moet zijn om toegang te krijgen tot die – uitstekende – voorzieningen. De vraag wordt gesteld of een injectie met de anarchie van Romeinse squat-initiatieven niet heilzaam zou zijn. Het Poolse paviljoen steekt de draak met de westerse obsessie met veiligheid, die blijkt uit talloze waarschuwingsstickers in gebouwen, die worden opgevoerd als een soort afgodsbeelden.

Het Duitse paviljoen laat dan weer een woedende stem weerklinken. Het collectief Stresstest evoceert met overdonderende filmbeelden hoe mensen lijden onder te veel hitte, en hoe toch steeds meer grond verdwijnt onder dikke lagen beton. Het paviljoen draagt daar – bekende – oplossingen voor aan, maar de essentie blijft toch die schreeuw. Het paviljoen van Bahrein, bekroond met de Gouden Leeuw, kaart hetzelfde probleem aan: arbeiden in moordende hitte is onmogelijk. De installatie toont echter hoe innovatieve technieken soelaas bieden. Let Me Warm You, de bijdrage van het Estse paviljoen, maakt dan weer op een geestige manier duidelijk hoe ingrepen om gebouwen en mensen te beschermen tegen een guur klimaat tot culturele amnesie kunnen leiden: Venetiaanse gebouwen en masse met dikke lagen isolatie inpakken zou verstrekkende gevolgen hebben. Hoe valt klimaatadaptatie te rijmen met cultureel en sociaal erfgoed?

Opmerkelijk is dat drie landen de zorg voor het eigen paviljoen als thema naar voren schuiven. Denemarken hergebruikt uitgebroken vloeren ter plaatse als tijdelijke tafels. Finland illustreert de zorg die steeds weer aan het nationale paviljoen, een klein meesterwerkje van Alvar Aalto, werd besteed. Het Zuid-Koreaanse paviljoen, het recentste in de Giardini, is een cadavre exquis van een bestaand gebouwtje en een nieuwe, lichte structuur met een dakterras. Suggestieve beelden en stemmen van sprookjeswezens schetsen een imaginaire geschiedenis van de Giardini.

Dat de wereld niet enkel lijdt onder klimaatrampen, maar ook onder oorlogsdreiging komt, ten slotte, aan bod in het paviljoen van Letland, ingevuld door SAMPLING (Manten Devriendt en Liene Jākobsone) en NOMAD (Marija Katrina Dambe en Florian Betat). Wat een zeer nabije oorlog fysiek en sociaal betekent voor de lange grensstreek tussen Letland en Rusland wordt in kaart gebracht. The Land Remembers, in het Libanese paviljoen, duwt bezoekers met hun neus op de catastrofale gevolgen van tientallen jaren oorlog. Dat Oekraïne zich concentreert op (traditionele) daken van huizen, vaak de laatste bescherming tegen bom- en droneaanvallen, zal evenmin iemand verbazen. Het zijn in alle eenvoud indrukwekkende getuigenissen van hoe de mens zelf vaak zijn eigen grootste bedreiging vormt.

 

Intelligens. Natural. Artificial. Collective, 19de Architectuurbiënnale, tot 23 november, Giardini, Arsenale, Forte Marghera, Venetië.