width and height should be displayed here dynamically

138

maart-april 2009

(Exit) Antwerpen

Dit nummer kwam tot stand in samenwerking met Koen Brams

Antwerpen, gehavende stad. Antwerpen, stad aan de stroom. Tussen 1989 en 1992 werd onder impuls van vzw Stad aan de Stroom voor Antwerpen een set stadsbeelden geproduceerd, urbanistische ontwerpen waarvan er nooit één ten uitvoer zou worden gebracht.  Christophe Van Gerrewey doet de geschiedenis van de veelbelovende urbanistische dromen over een ‘ander’ Antwerpen uit de doeken. Daarnaast brengt dit nummer twee omvangrijke dossiers over Antwerpse kunstenaars, Ria Pacquée, zesentwintig in 1980, en Jef Verheyen, achtenveertig in 1980.

Het tweede deel van het gesprek met Ria Pacquée behandelt haar artistieke activiteiten in de loop van 1980 – het jaar waarin Pacquée voor het eerst uit Antwerpen vertrekt en performances realiseert in Parijs en New York – en de verdere evolutie van haar werk in 1981 en 1982. Diverse personen, kunstruimtes, galeries speelden een bepalende rol in de activiteiten van Pacquée omstreeks 1980: café het Pannenhuis, Luc Steels en zijn Dr. Buttock Players’ Pool, Ercola, Annie Gentils, New Reform, Ludo Mich, Marc Verreckt, de Filosofische Kring Aurora… Aan deze plekken, instanties, kunstenaars & galeristen worden in dit nummer korte essays gewijd. Van de alternatieve kunstruimte Ruimte Z Aksent, gerund door Guillaume Bijl en Ria Pacquée in 1982 en 1983, wordt de chronologie – voor zover achterhaalbaar – weergegeven.

In maart 1980 stuurde Jef Verheyen een dossier naar de Antwerpse conservator Jean Buyck, maker van de tentoonstelling Zero Internationaal Antwerpen – die liep van december 1979 tot februari 1980 in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen – als reactie op aantijgingen van critici en collega-kunstenaars in de pers. Maarten Liefooghe zorgt voor een uitvoerige inleiding bij de brief van Verheyen, die overigens nooit eerder gepubliceerd werd. Aan de hand van een biografisch relaas, gedocumenteerd met historische brieven en artikels uit de periode 1956-1964, wil Verheyen zich verdedigen tegen de pogingen van critici en collega-kunstenaars om zijn sleutelpositie in de tentoonstelling ZERO te ondermijnen én zijn historische rol in de Antwerpse kunstwereld omstreeks 1960 te ‘minimaliseren’.

Beide dossiers, óver Ria Pacquée en ván Jef Verheyen, brengen een complexe artistieke context in beeld. In het eerste dossier is historisch materiaal op de interviewtekst geënt om het netwerk van de kunstenares verder uit te tekenen. In het tweede dossier is het de kunstenaar zelf die een inkijk biedt in zijn netwerk. Is er ook een verband tussen beide kringen rond deze kunstenaars? Ja, omstreeks 1980 schrijft Callewaert, als kunstcriticus verbonden aan Gazet Van Antwerpen, over Ria Pacquée en haar stads- en leeftijdgenoten én is hij in het debat over de ZERO-tentoonstelling een van de kritische stemmen die Verheyen tot zijn brief aanzet. De figuur van Callewaert wijst ons op een aspect dat de kunstgeschiedenis dikwijls onbelicht laat: de gelijktijdigheid van onverenigbare inhoudelijke projecten. Terwijl Verheyen zich – terecht of onterecht – opwindt over de kritiek op zijn rol bij de totstandkoming van de ZERO-tentoonstelling, staat Ria Pacquée naakt te performen in een lift in New York! De ambitie van dit nummer kan dus als volgt worden samengevat: het onderzoek naar een plaatselijke kunstscene, omstreeks 1980, waarbij recht wordt gedaan aan de simultaneïteit van kunsthistorische gebeurtenissen.

In de context van dit nummer konden we de kans niet laten liggen om met de derde aflevering van De geschiedenis van het NICC in te gaan op de pogingen van de Antwerpse kunstenaarsgroep, die in 1998 het NICC opstartte, om het lokale – Antwerpse – imago af te werpen en andere afdelingen op te richten in Brugge, Brussel, Gent, Hasselt en Luik.

Helemaal losstaand van dit alles, publiceren we in dit nummer een tekst van Paul De Vylder over de semantiek van de begoocheling in tijden van artistieke onrust.