width and height should be displayed here dynamically

203

januari-februari 2020

Jonge kunstenaars (1)

Wie geboren is rond 1990, het jaar van de lancering van het world wide web, bereikte de volwassen leeftijd rond 2008, het jaar van de wereldwijde financiële crisis. Deze twee gebeurtenissen bepalen het leven vandaag nog steeds. Het internet heeft grootschalige wijzigingen in het publieke, private én politieke leven veroorzaakt, ongezien sinds de uitvinding van de boekdrukkunst vijf eeuwen geleden. De aanslepende financiële crisis – en vooral de achterhaalde en orthodoxe reacties erop – vormt het fundament onder het grote politieke dogma van deze tijd: iedereen moet besparen, behalve wie geen geld meer nodig heeft.

In dit nummer staan jonge kunstenaars centraal die rond 1990 geboren zijn, en in de jaren na 2008 actief werden in Vlaanderen en Nederland. De selectie is gemaakt door de auteurs – dat wil zeggen: we hebben aan critici gevraagd om een jong oeuvre te bespreken van een kunstenaar die aan deze summiere biografische criteria voldoet. Die opdracht is verre van evident, in de eerste plaats omdat het in de meeste gevallen een vorm van ‘pionierswerk’ betreft: diepgaande kritische reflectie op een jong oeuvre is zeldzaam, wat het risico met zich meebrengt dat de bezigheden van deze generatie – met een lichte overdrijving – voornamelijk op emoticons onthaald worden. Dat jonge kunstenaars zich in het beste geval staande houden terwijl ze zoeken naar tijdelijke projecten en kleinschalige werkmogelijkheden, maakt de creatie en de presentatie van een coherent oeuvre er niet bepaald makkelijker op.

Wat deze kunstenaars al dan niet tot een artistieke generatie vormt, wordt in dit nummer impliciet gelaten. De vijf monografische teksten (en één interview) worden voorafgegaan door een essay van de Amerikaanse auteur Malcolm Harris, geboren in 1988. Eind 2017 publiceerde hij Kids These Days: Human Capital and the Making of Millennials, een veelbesproken – maar in de Lage Landen onvertaald gebleven – boek waarvan in dit nummer de conclusie verschijnt. Harris identificeert niet alleen problemen waarmee zijn generatie geconfronteerd wordt (en die hij analyseert als ‘zeven tekenen van een barre toekomst’), hij vraagt zich ook af of er oplossingen en strategieën van verzet voorhanden zijn. In een wereld waarin schaarste en overvloed in een steeds paradoxaler contrast staan, en waarin schijnbaar alles tot een individuele (eerder dan een collectieve) verantwoordelijkheid wordt herleid, is de slotsom van Harris niet verbazend. We worden voortdurend aangemaand om iets te doen – om te kopen (of niet te kopen), om te stemmen, om te doneren of om te protesteren. Harris verwijst naar een opvallend visionair stuk speelgoed dat in 1996 op de markt werd gebracht: Bop-it. Het is een vrolijk ding dat de speler opdraagt om met een van de drie onderdelen iets te doen: draaien, trekken of slaan. En meteen nadat die opdracht is uitgevoerd, volgt een ander commando. Bop-it is niet alleen een metafoor voor het alomtegenwoordige multitasken en voor de schier oneindige hoeveelheid taken waarmee onze dagen gevuld zijn, maar ook voor een maatschappij waarin we vooral druk bezig zijn met dingen voor onszelf te doen. Het is een situatie die lang niet alleen het bestaan van jonge kunstenaars kenmerkt. Een van de suggesties van dit nummer is dan ook, met een variatie op Beuys: Jeder Mensch ist ein junger Künstler.

Christophe Van Gerrewey