width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

135

september-oktober 2008

‘Jugendstil’ (slot)

De problematiek van het begin van het oeuvre van een kunstenaar hield ons de afgelopen drie nummers bezig. Tot besluit presenteren we opnieuw twee ‘gevalstudies’. Caroline Jones stelt in haar essay over Robert Smithson dat hij een beeld van zijn oeuvre schept via een symbolisch overgearticuleerd Begin. Volgens Smithson neemt alles pas écht een aanvang in 1964-65, wanneer hij zijn eerste abstract-geometrische sculpturen maakt, zoals Gyrostasis. Om dat begin tot een echt Begin te maken, wordt het door Smithson (in interviews en teksten) gepresenteerd als een absolute doorbraak en een finale afrekening met de onrijpe ‘probeersels’ die eraan voorafgaan. Die vroegere werken – maatschappijkritische tekeningen met een religieuze iconografie – worden naar een schimmig voorgeborchte verbannen, door Smithson zelf zijn ‘voorbewuste werk’ genoemd. Jones doet méér dan die ‘voorbewuste’ Smithson herontdekken, ze maakt ook duidelijk dat het nieuwe begin dat zij vooropstelt een totaal ánder oeuvre oplevert. Er worden niet zomaar ‘jonge’ werken toegevoegd, vanuit die werken worden nieuwe verbanden en continuïteiten in het héle oeuvre zichtbaar gemaakt. Met de bewustmaking van het ‘voorbewuste werk’ wordt het hele verhaal over het werk van Robert Smithson herschreven.

In het interview van Koen Brams en Dirk Pültau met Joëlle Tuerlinckx staat de vraag naar de (bewust)wording van het kunstenaarschap voorop. Enerzijds is Joëlle Tuerlinckx een laatbloeier: ze wachtte geruime tijd voor ze debuteerde in de kunstwereld, en twijfelde lang of het wel ‘kunstwerken’ waren die ze in haar atelier aan het maken was. Anderzijds koppelt ze haar artistieke praktijk voortdurend aan momenten die ver teruggaan in de tijd – tot de leeftijd van vijf jaar zelfs. Tuerlinckx stelt deze kinder- en jeugdwerken zelfs tentoon en publiceert reproducties in catalogi. Wat is het statuut van deze ‘werken’? “Alle kunstenaars die werk uit hun kindertijd tentoonstellen, doen dat volgens mij om dezelfde reden. Ze doen het omdat ze zich erin herkennen of omdat ze een open vraag willen stellen aan het adres van al wie graag een begin van het kunstenaarschap aanwijst,” aldus Tuerlinckx.

Bart Meuleman blikt terug op de band Joy Division – je zou hen als een geval van Frühvollendeten in de popmuziek kunnen omschrijven. Joy Division hield na korte tijd en na de zelfgekozen dood van haar frontman en zanger Ian Curtis in 1980 op te bestaan. Een mythe was geboren… Verrassend is evenwel dat de drie andere bandleden onmiddellijk verdergingen onder een andere naam, New Order. Ze lieten de troosteloze adolescentenromantiek van Joy Division achter zich (alhoewel, niet helemaal) en ontpopten zich ‘domweg’ tot een ‘succesrijke popgroep’, die na 25 jaar nog steeds bestaat en inmiddels alle trends en hypes overleefd heeft. Is er dan toch leven na de (tragische) dood in de popmuziek? De muziek van New Order “wil zich, na Joy Division, lostrekken uit het moeras van zelfbeklag en wanhoop. Wil ze volwassen worden?”, zo vraagt Bart Meuleman zich af.

Verder bevat dit nummer uitgebreide tentoonstellingsbesprekingen van Be[com]ing Dutch in het Van Abbemuseum (Jan Blommaert) en de stillevententoonstelling Magie der Dinge in Frankfurt (Bart Verschaffel). Rudi Laermans bespreekt een boek van Nathalie Heinich over Pierre Bourdieu en plaatst het tegenover diens eigen (autobiografische of auto-analytische) Schets voor een Zelfanalyse. En Dirk Lauwaert voegt een nieuw hoofdstuk toe aan zijn thematische autobiografie, dit keer een reflectie over (zijn eigen) geschiedenis.

Tot slot vroegen we aan beeldend kunstenaar Gert Verhoeven om het thema ‘Jugendstil’ van commentaar te voorzien.